Een pleiter in zijne eigen zaak.
Redevoering op de buitengewone vergadering der Onderwijzers-Vereeniging in het achtste schooldistrict van Zuidholland, gehouden den 23 Julij 1853, door Dr. A. de Jager. Rotterdam. Gebroeders Hendriksen.
Dr. A. de Jager, een sieraad van den onderwijzersstand, door zijne bekwaamheden, blijkens zoovele uitgegeven geschriften, verre boven onzen lof verheven, heeft in de bovengenoemde vergadering van onderwijzers een woord gesproken, dat verdiende buiten de muren der vergaderzaal gehoord te worden, en door het geheele land te weêrklinken; waarom de redactie van het Tijdschrift de Unie te regt begrepen heeft, dat het afzonderlijk moest uitgegeven worden.
Het is een eenvoudig woord, door den redenaar gesproken, naar aanleiding der gelegenheid, tot en over zijne ambtgenooten, als aan miskenning blootgesteld; over deze hunne vereeniging, als hunne blijvende behartiging waardig; en over den dag der buitengewone vereeniging, als tot belangrijke herinneringen uitnemend geschikt. - Deze drie punten worden met echt populaire welsprekendheid behandeld, inzonderheid moet het eerste treffen, als eene krachtige wederlegging van de blaam, in onzen tijd op den onderwijzersstand geworpen, van grilligheid, dwaasheid en onchristelijkheid, onder anderen in een adres in 1848 aan den Koning ingediend, door zich noemende ‘christelijke vrienden!’ Waar de onderwijzer zich mengt in de geschillen van den dag, en tot handhaving der hoofdbeginselen der bestaande wet op het onderwijs, ontzegt men hem de bevoegdheid daartoe, omdat hij spreekt om den broode. Een herder en leeraar, Dr. N. Beets, heeft zich in zijne Fantasie en Werkelijkheid den even onbedachten als onbarmhartigen spot veroorloofd van de onderwijzers aan te duiden als eene hartbrekende schare in ‘kale rokken gekleed, en om brood en gemengde scholen krijtende.’ - Een minister heeft beweerd: dat de onderwijzer er is om het onderwijs, niet het onderwijs om den onderwijzer; alsof het lot des onderwijzers geenerlei voorziening behoeft! Maar gij minister, hoor de les u door den onderwijzer gegeven, als hij, uwe stelling toegevende, de gevolgtrekking afwijst met het voorbeeld van den staatsdienaar, die zoo ruim door den Staat beloond wordt ‘ook dan wanneer de dienaar hem niet meer dient, en zelfs niet op veeljarigen diensttijd wijzen kan!’ - En gij herder en leeraar, en gij allen, die met hem in uw blinden ijver voortholt, die uzelven telkens weêrspreekt, gelijk de redenaar uit uwe geschriften aantoont; die alleen wilt afbreken, maar niet opbouwen, en in uw streven naar een onbereikbaar ideaal het
vele goede voorbijziet en verwerpt, om een staat van eindelooze verwarring te scheppen, die alleen de bedoelingen eener welbekende partij kan in de hand werken, wie het slechts te doen is om uit onze verdeeldheden en twisten hare heer-