delijkheid; heette het fragment Willem III, menig lezer zou beter op de hoogte zijn.
Eenige uitdrukkingen nogtans komen ons gebrekkig voor; bijv. de eerste regels:
Een zwanendrift gelijk, die 't krijtgebergt van Kent
En Pikardiës kust verbindt, spreidt langs de wateren
Der Noordzee, ginds de vloot, die zich naar 't Zuiden wendt,
Haar trotsche zeilen uit, enz.
Te zeggen dat een zwanendrift, alias een vloot, de eene kust aan de andere verbindt, zij 't ook 't naauw van Calais, is minstens zeer hyperbolisch.
Twee paar naties (regel 15) zijn vier natiën. De dichter bedoelt hier toch slechts twee: Engelschen en Nederlanders.
Voelt hij de ziel zich stalen komt ons ook noch fraai, noch gelukkig voor.
‘De roem van het dorp’ van K.N. Meppen is een goed vers, maar te veel navolging van een trant, die doorgaans het voertuig is eener ziekelijke verbeelding en opgewonden gevoel. - Wij hopen dit soort van verzen niet, dan zeer spaarzaam te ontmoeten.
Levenslustiger is het gedichtje bij de fraaije plaat: Het Boschhek, van A. van der Hoop Jrs. Zn., ofschoon het slot meer aan scheiding dan vereeniging doet denken. Mij dunkt de plaat met die vrolijk spelende kinderen had nog vrolijker gedachten en uitboezemingen kunnen wekken, dan alleen den wensch naar het bezit van een kind.
Het gedicht ‘Tot Bijschrift’ van den zelfden, bij een plaatje, waarvoor Mej. Toussaint eens een belangrijk verhaal in de Aurora schreef, ‘de Republiek moet gehoorzaamd worden’ - is wel wat somber, maar eene niet onverdienstelijke Romance, opgeluisterd door menigen fraaijen trek als dit soort van gedichten behoort te onderscheiden, bijv.
Dat wit satijn, zoo blank en zacht
En met een starrental bevracht,
Als of het 's Hemels sterren waren;
Maar niet één ster in haar gemoed,
Wier heldre flikkring hopen doet.
En dan de fraaije greep aan het slot, de uitroep van den zinneloozen vader, die zijne dochter op haar vlugt door het moordend lood deed treffen:
‘Houdt sbirren stand! Geen schoten meer! -
Gij zoudt mijn kind, mijn dochter dooden,
En 'k heb haar geen vaarwel gekust.
Zulke trekjes kenteekenen den dichter!
‘De liefhebber’ eindelijk van De Bull, bij de plaat een ouden, podagreuzen hengelaar voorstellende die, bij gebrek van beter, zich vermaakt, in zijne ziekenkamer met den hengel in eene groote kuip te visschen is niet zonder geest, en de moraal:
Wijs is - wie ook met hem malt -
Die zijn lot neemt zoo als 't valt,
is eene les van levenswijsheid zoo als Cats die, uit zinnebeelden enz. wist te trekken.
Ons kort overzigt over de ‘Portefeuille’ is hier mede geeindigd. Onze lezers zullen, hopen wij, de overtuiging bekomen hebben, dat zij, zoowel door de bijschriften als door de platen, geschikt is om hunnen smaak te voldoen, zij vinde een ruim debiet, waartoe deze onze aankondiging moge bijdragen!