van het boven aangekondigde werk heeft in dien geest gehandeld, toen hij eenige tafereelen uit dat gedenkwaardig tijdvak door teekenpen en graveerstift aanschouwelijk wilde doen voorstellen, en er in slaagde om de verklarende beschrijving daarvan op te dragen aan den man, die als schrijver en dichter met roem bekend, aan de geschiedenis des vaderlands in zoo vele opzigten zich verdienstelijk gemaakt heeft: aan Mr. Jacob van Lennep.
De heer van Lennep wijte het ons niet, wanneer wij met hooge ingenomenheid en verwachting elk werk in de hand nemen, 't welk zijn naam als schrijver aan 't hoofd draagt. Hij heeft die zelf opgewekt. Maar zooveel te grooter is de teleurstelling, wanneer aan die verwachting niet of maar ten deele wordt voldaan.
Het is voor een held en veroveraar doorgaans moeijelijker veroveringen te behouden dan ze te maken: niet minder voor een auteur zijn verkregen roem te handhaven. Helaas, men laat zich wel eens, al te ligt soms, door den toegezwaaiden lof benevelen, en men sluimert zacht op de verkregen lauweren in! - Vlugheid schijnt een van de gelukkige eigenschappen der pen van den heer van Lennep; zijne vele geschriften, te midden van allerlei beroeps- en andere bezigheden, bewijzen zulks; maar wie weet niet, hoe gevaarlijk die zelfde eigenschap is, wanneer daarop wat te zeer gesteund wordt, hoe ligt men dan, bij het moedig vertrouwen op zijn naam, vervalt tot dat gene, wat de franschen Littérature facile noemen. Ons publiek is immers zoo inschikkelijk voor en zoo ligt tevreden gesteld door eene letterkundige vermaardheid?
Het doet ons leed te moeten bekennen, dat het tegenwoordige werk ons deze opmerkingen ontlokte. Wij zien er in noch een werk van studie, noch van smaak, noch van vlijt. - De beschrijvingen, bij de verschillende plaatjes, zijn in den zeer eenvoudigen, verhalenden toon, zonder veel zorg voor den stijl gesteld. Wij vermoeden wel dat de schrijver meest jeugdige lezers op het oog had, en daarom gemeend heeft zich minder op pragmatische behandeling der geschiedenis te moeten toeleggen; - maar dit ook toegegeven, - zoo kon toch, onzes inziens, juist om de reden, dat dit werk voornamelijk voor jonge lieden bestemd was, de voorstelling wat meer plastisch zijn, en behoefde niet, somtijds bijna woordelijk overgenomen te zijn uit des schrijvers ander werk voor de jeugd: De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland.
Maar wij klaagden ook over minder vlijt aan dit werk besteed. Het bewijs daarvoor meenen wij te vinden in de herhaling van het door van der Vynckt, Beaufort en Schiller medegedeelde, ongegronde sprookje van Filips' verwijt, bij zijn vertrek uit Vlissingen, aan Oranje: ‘dat hij hem hield voor den man, die door zijne geheime listen oorzaak had gegeven tot de houding welke de staten hadden aangenomen.’ (Plaat XI). Er heerscht in de handelingen en in de correspondentie tusschen Filips en Oranje te dier tijde, een zoo geheel andere toon, dat men daaraan niet het minste geloof meer kan hechten. Men zie slechts de Correspondance de Guillaume le Taciturne van Gachard, T. I, p. 430 en elders.
Aan het slot van de beschrijving bij plaat XXV wordt herhaald: ‘dat Montigny, te Madrid, vermoedelijk door vergif is uit den weg geruimd.’ Het blijkt intusschen uit officiële stukken, door den Belgischen Archivarius Ga-