| |
| |
| |
Opvoeding.
Het kind in zijne eerste levensjaren,
Wenken voor Ouders. Uitgegeven door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, door Dr. G.A.N. Allebé. - (Ook in den boekhandel).
Wanneer kan men met de Opvoeding een begin maken? Onzes inziens vroeg, zeer vroeg zelfs; misschien reeds vóór den eersten ademtogt. Dan zijn het de ‘dagen der vrijaadje,’ mogten wij zeggen, van geest en ligchaam en ook gedurende deze kan er veel gedaan worden, wat tot de latere goede verstandhouding der beide naauw vereenigde partijen kan strekken.
jean paul, Levana.
't Is met de menschen-schrijvers - men noemt dat ras - auteurs - even als met de dieren, - precies zoo, waarde lezer! men heeft nuttige dieren, werkdieren, tamme huisdieren - en dieren tot vermaak en uiterlijke prachtvertooning, - stel hier het paard, het rendier, den trekos - den kamschatdaalschen hond, het schip der woestijn, den kameel - en dáár den paauw, den faizant, den paradijsvogel, het geliefkoosde schoothondje, zeer brutaal keffertje -: hier het nut - dáár de pracht en praal - als tusschensoort voegt ge er de zingende gedierten ‘vogels’ bij - de nachtegalen, vinken, de meesjes, de kanarievogels, de lijsters - als de dichterensoort, het zangerenkoor, maar met dezen hebben we hier niet te maken. - Onder de nuttige en noodzakelijke auteurs - de paarden en trekossen, in menschelijken vorm - behooren die schrijvers, welke bepaaldelijk het eigenlijk practische, dat is: het werkelijke leven, trachten te verbeteren, te veredelen, te hervormen, en tot de oorspronkelijke bestemming terug te brengen - (te rehabiliteren) -; die auteurs, welke niet eenige honderd of duizend voeten boven de oppervlakte der aarde (sommigen met de halsbrekende ijzingwekkende kunstvertooning van signor Julio) zweven, en zich in de wolken verliezen, zoodat zezelven niet meer zien of gezien worden - die schrijvers, welke den mensch meer waarlijk mensch, menschelijker trachten te maken, - de vrienden der praktijk, - zij hebben een moeijelijk en ondankbaar werk op aarde -: het sleperspaard, dat den zwaren last tegen de bruggen
| |
| |
optrekt -: de bellettrist, de dilettant -: het mooi opgetuigd rijpaardje, dat vrolijk pirouetteert, of als er prijsvragen te behalen zijn - één der harddravers, ‘van zessen klaar,’ als de gouden zweep of gouden medaille in aantogt is. - De schrijvers die over de opvoeding hebben gedacht en geschreven, en de zaak van eene praktische, werkelijke zijde, niet naar de wolken-theorie, à la Julio, hebben aangevat, verdienen dus reeds, als geduldige trek- of lastdieren, onze opmerkzaamheid, onze belangstelling, onze christelijke deelneming. - Wanneer het eens gebleken is, dat het hun te doen was om werkelijkheid, om praktijk, om waarheid en wijsheid, en niet om het amusement, louter bont geschilderde, hol klinkende theoriën of luchtkasteelen te scheppen, of als de fata morgana schijnbaar voor het oog begoochelend te tooveren - dan begroeten wij den menschelijk nuttigen lastdier-auteur met vreugde, en gevoelen dat zijne vier stevige pooten en krachtige spieren meer waarde hebben, dan de paauwenstaart, of het schitterend groen en geel van den parkiet, of het zachte mollige haar van den aangebeden Bolonees.
Wij begroeten een auteur van dat ras, en van die eigenaardige sortering, in den bekwamen arts Allebé, volgens zijn voortreffelijk practisch en populair werk, - zie den titel hier boven - een werk, dat zooveel goeds vereenigt, als wij billijk van eenen goeden arts en menschenvriend kunnen verwachten.
Als het waarheid is, dat de Maatschappij ‘Tot Nut van 't Algemeen’ even als eene oude invalide heeft uitgediend, en in een gesticht ter verpleging op non-activiteit moet geplaatst en opgenomen worden, dan is deze uitgave van ‘het Kind’ een plegtig démenti, een bewijs, dat er nog wel iets door de Maatschappij voor de groote maatschappij kan gedaan en gedaan is geworden; - een dergelijk hand-, huis-, huiskamerboek, als deze bundel vol wijsheid en waarheid, staat, dunkt ons, boven aan onder de gedrukte gedenkteekenen der dikwerf aangeblafte Maatschappij, die, tot heden toe, in bijna zeventigjarigen ouderdom, het invaliden- of werkhuispak niet heeft aangetrokken, en vriendelijk bedankt, om voor het tegenwoordige op retraite gesteld te worden, al ware het met een eervol vijfjarig ministers-pensioen, voor volbragten arbeid. - De Maatschappij heeft zeer wèl gedaan, zoo goed als zij ooit deed, om dit geschrift aan hare leden aan te bieden, en tevens aan allen, die eenig belang stellen in de opvoeding.
De opvoeding. - Er zal wel niemand zijn onder de stervelingen, die niet eenig belang stelt in deze wetenschap - want het is meer dan kunst of kunstgreep, om de dood eenvoudige reden, dat wij allen eens opgevoed zijn, of weder anderen opvoeden - eigene of vreemde kinderen. - Het is dus, en dit doet magtig veel af, eene zaak van het eigen belang - puur eigen belang - verstaat dat wel, waarde lezer! - wat men eens van u gemaakt heeft - en wat gij nu weder van anderen zult maken - en wat men daar eens ten halve of verkeerd deed, en wat gijzelf ook gebrekkig of geheel tegenstrijdig met de bestemming der uwen deedt - is dat - eene kleinigheid? lieve menschenkinderen! - 't Is uw eigen belang, - vergeet dat niet - evenzoo zeker uw eigen belang, als dat ge uw makelaar, vóór beurstijd, eenige orders geeft, of uw geld goed en sekuur belegt in effekten of drooggemaakte
| |
| |
polders, of u bouwland en weiland aanschaft. - De opvoeding is eene ‘onteigening ten algemeenen nutte,’ of om eenige schreden hooger te klimmen: de geheele geschiedenis der menschheid, het leven der volkeren, die verbazend groote tabel en reusachtige kabelketting van jaar 1 - tot aan jaar 6567, Juliaansche periode, met alles wat er is gebeurd, en heden ten dage gebeurt, - alles, alles is doorgaande opvoeding, van Adam af, het eerste menschenkind, de eerste paradijs-Czaar, met zijne Czarinne - tot op Czaar Nikolaas en vorstin Pomare. - Toont mij eenig geslacht, 't geen, en een enkel mensch, die niet werkelijk is ‘opgevoed’ geworden? - Daarom is elke bijdrage, hoe klein en schijnbaar gering ook, die in verband staat met deze groote, geweldige, allen omvattende opvoeding, eene noodzakelijke bijdrage ten goede. - Zelfs heeft de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bewezen, dat ook zij, door de uitgave van zoodanige handboeken, zelve, op hoogen leeftijd, nog wenscht opgevoed te worden, dat zij haar groot en heerlijk doel nog niet miskent (al zegt men dat zij grijze hairen begint te dragen) dit doel -: menschenheil en menschen-veredeling!
Dr. Allebé beweegt zich, zoo als men thans zegt, op een hem niet onbekend terrein; reeds vóór eenige jaren had de geneesheer een leiddraad uitgegeven -: De ontwikkeling van het kind - waar de ligchamelijke en tevens geestelijke, zedelijke opvoeding helder en bevallig wordt ontwikkeld, en meer dan ééne waardige moeder heeft ons hartelijken dank gebragt voor dit groote, verstaanbare, kostbare Doctors-recept, dat zonder den bedreigenden Apotheker, en zijne eerlijke jaarlijksche contributie, ter vervaardiging toegepast en zonder walging of narigheid ingenomen. - Nu treedt dit werk, in meer populairen vorm, herzien en als herboren, onder de menschen, beveiligd door het patronaat der Maatschappij, die het boekske, op hoogeren last, door het uitvoerend bewind, den algemeenen sekretaris, regt krachtig aanprijst: ‘Ontvangt nu, Ouders! inzonderheid, Moeders!’ enz. enz. - Wij durven aan dezen Nut-bundel eene aangename toekomst voorspellen, en als al die brave, beste Nut-menschen: ‘Reinhart, Goedhart en Vroomhart’ reeds dezer wereld zijn overleden, of op hunne zuur verdiende Nut-lauweren zachtjes dodderend ingesluimerd zijn, - dan zal het ‘Kind van Dr Allebé,’ door de Maatschappij als eigen kind aangenomen en behoorlijk geëmancipeerd, van burgerlijke regten voorzien, blijven leven, en zelfs op het nageslacht zegenrijk werken. - Als de Maatschappij eens haar jubileum viert, wenschen we dat de bekwame geneesheer zich van de waarheid onzer ‘profecije’ (om een modern, orthodox mode-woord te gebruiken) moge overtuigen en mede - jubileren.
De vorm, welke door den schrijver is gekozen, past wonder wel bij de populaire behandeling van zijn belangrijk onderwerp: - het verhaal, waarbij de moeder, Klara, de geneesheer, als raadsman, met nog andere personen in aangename afwisseling optreden, en daardoor de stijve en afgemetene ‘pavane’ van den schoolschen betoogtrant vermijden. - Er zijn geene bijzonderheden, hoe klein en schijnbaar gering, waarop de aandacht niet gevestigd wordt, en hierdoor verkrijgt dit gulden huis- en
| |
| |
handboek eene merkwaardige volledigheid, welke hoogst prijzenswaard is. Tot bewijs hiervan laten we den inhoud in zijn geheel volgen:
Klara. - Uitzigt en voorbereiding. - Wien zal men raad vragen? - Wat is opvoeden? - Wat is ontwikkeling? - Een briefje en een opstel. - De eerste levensweken. - Tweede opstel van den Doctor, over ligchaams-opvoeding. - Eerste moedervreugd. - De zogende moeder. - Derde opstel van Doctor Westers. Schreijende kinderen - Al zijn ze nog klein - Groote huisplagen. - Wat de moeders verder te doen hebben, om hare zuigelingen door en door gezond te doen worden. - Vierde opstel van den Doctor. - Moet er reeds iets gedaan worden voor het zieltje van den zuigeling? - Vooroordeelen bij de eerste ligchaams-opvoeding. - Het doorbreken van de tanden. - Het spenen. - Nog een opstel van den Doctor. - Waarom vele kinderen zoo laat loopen leeren? - Een gesprek. - De kleine Albert begint te leeren spreken. - Zindelijkheid, een hoofdvereischte bij de opvoeding. - Over de spijzen en dranken, die voor kinderen, na den tijd van het spenen, de gezondste zijn. - Kinderkleeding. - Noodige voorzorg. - Kinder-bezigheid. - De magtige invloed van het voorbeeld en van de gewoonte op jonge kinderen. - Gehoorzaamheid. - De woning. Het huisraad. Slapen en waken. Het kinderbed. - Op welke wijze Klara hare kinderen tot het schoolonderwijs voorbereidde. - Genot van de open lucht. Ligchaamsbeweging. - Een brief van Klara. - Op welke wijze Klara de kwade neigingen harer kinderen bestreed. - Besluit.
Ziet daar de behandelde onderwerpen, waarbij ge inderdaad niet over eene zekere eenzijdigheid bij het behandelen zult klagen; wel bevinden, dat deze verschillende afdeelingen geheel en al met korte, duidelijke raadgevingen, voorschriften en waarschuwingen zijn opgevuld; dat deze voorschriften meest altijd zijn gemotiveerd, opdat de vader, en principaal de moeder, die den vader in de eerste opvoedingsjaren geheel vervangt en verduistert, wete, en begrijpe waarom zij zóó handelen moet, en niet anders, - met één woord, voor moeders is dit boek nog meer dan een bruidschat, nog meer dan een schitterend doopmaal, nog meer dan de hooge en aanzienlijke positie van den heer echtgenoot; - beter geschenk zouden we haar, die het kind eerst onder, dan aan het hart draagt, niet kunnen aanbieden, dan deze bladen, vol ondervinding, waarheid, levensheil, waarachtige menschelijkheid - humaniteit - bovenal, zeggen wij: voor moeders! moeders, die zoo dikwerf de kinderen, ter goeder trouw, bederven, en het werk der bederving verder aan den vader overlaten, die het weder aan het leven overgeeft, waardoor de opvoeding in den zedelijken zin tot eene doorgaande af-voeding wordt. - Hoort even onzen vriend Jean Paul, die in dezen mag gehoord worden als stemgeregtigde, (zie: Levana enz. blz. 4 en 5): ‘Wat zijne vrouw betreft, deze gelijkt dikwerf noch naar hem (den vader en echtgenoot), noch naar den Arlekijn, die met een bundel papieren onder iederen arm, op het hoftheater komt, en op de vraag: wat hij onder den regter arm draagt, antwoordt: “bevelen!” - wat onder den linkerarm? “tegenbevelen,” - zegt; - integendeel, die moeders zouden wij eerder
| |
| |
met Briareus vergelijken, den reus, die honderd armen had, en onder alle honderd zulke papieren droeg.’ - Zoo is het, en zoo zal het vooreerst blijven - ook wat de ligchamelijke opvoeding betreft, komen er dikwerf bevelen en tegenbevelen, van de baker af: de eerste, magtige, dikwerf allesbeheerschende vennoote in de opvoedende firma: Vader, Moeder en Co, bevelen, die zoo regtstreeks met de zigtbaar uitgedrukte, tastbare bestemming van het gebakerde en gespeende kind in strijd zijn, dat de Briareus-moedermama de grootste inconsequentie wordt, en later tot geene ‘goede gevolgtrekkingen’ kan geraken. - Ten dezen opzigte bevelen wij moeder Klara, den waardigen, grijzen Valkenhuize, en Doctor Westers ten allersterkste aan de attentie onzer nederlandsche vrouwen en moeders: daar waar de kraamkamer wordt gereed gemaakt; de hoofdpersoon, de hoogeraad in het kraamvertrek: de baker, wordt gewaarschuwd - of later, als de kleine wereldburger het leven is ingetreden, gereed, om gekneed, gekleed en gevormd te worden, naar ziel en ligchaam, naar schedel en gewrichtjes, naar huid en maag, voor den bepaalden leer-cursus op onze planeet - ja, daar, daar, moeders! zult ge u in het gezelschap der bovengenoemde personen gelukkig gevoelen, en in dit verhaal meer wijsheid, waarheid en gezond verstand vinden, dan in eene kleine scheepslading der laatste puiks puike romans, of modejournalen, al werden ze u regelregt en nagelnieuw uit Parijs toegezonden.
Gelooft intusschen niet, dat Dr. Allebé zich uitsluitend bepaalt, om u over de kleeding der vrouwen ‘in blijde verwachting,’ over de luijermand, over de zogende moeders, de schreijende kinderen, over de tandjes en het loopen, en het kruipen, het kinderleed - enz. - hoogst nuttige raadgevingen mede te deelen. - Ook aan het ‘zieltje van den zuigeling’ wordt gedacht - blz. 73. - Wij deelen u dit gedeelte straks in zijn geheel mede; - ook de geestelijke, de zedelijke vorming van den miniatuur-mensch, staat, in dit uitmuntend huis- en handboek, op den voorgrond, en van deze zijde verdient de bekwame schrijver onze onverdeelde hoogachting en eenparige toejuiching. - Ook als psycholoog, zielkundige, treedt de arts zeer nadrukkelijk te voorschijn, en toont niet minder bekend te zijn met het ‘leven des geestes’ dan met het leven des ligchaams, al neemt hij nooit zulk eene wonderbare, hooge, geheimzinnige vlugt, als prof. Schubert, in een zijner bekende werken, handelende: ‘ueber das Athmen der Seele (echt germaansch). - Hem komt de lof toe van het moederhart, en het moederoog, op het kindergemoed en het kinderhart - bepaaldelijk te hebben gevestigd. - Dr. Allebé gaat van het algemeene beginsel, door Pascal eigenaardig geformuleerd, mede uit: ‘L'homme n'est ni ange, ni bête, et le malheur veut, que qui veut faire l'ange, fait la bête.’
Evenmin is deze schrijver een voorstander van een zeker veroordeeld en verdoemd schepselensoort, van Adam af ‘mensch’ genaamd - waarin niets goeds is te vinden en van te maken, tenzij een beperkt geloofs- en leerstelsel ter hulp snelle; - hij neemt den mensch, het kind, zooals het is, en niet zooals men het in treurige of huiveringverwekkende Orthodoxomanie, als gevallen engelen vóór de geboorte, gelieft voor te stellen. - Ten dezen opzigte zijn zijne zielkundige opmerkingen geene
| |
| |
dogmatische experimenten, maar zuiver menschkundige, anthropologische waarnemingen. - De oude spreuk van Xenophon brengt Dr. A. in werkelijke toepassing -: ‘zij die de ziel (de zielskrachten) niet beoefenen en ontwikkelen, zijn zelve onvatbaar voor de schoone werking der ziel.’ - Het ‘zieltje van den zuigeling’ ligt hem na aan het hart, en de geneesheer treedt in hoogen luister uit den breeden kring der physische opvoeding, der bloot zinnelijke waarneming, der zintuigelijke, organische, stoffelijke wereld, waar vleesch, been, spier en zenuw hem vastbinden - hij verheft zich hooger - tot den geest en de ziel - en bevestigt, onwetend, maar toch nadrukkelijk, de rijke en diepzinnige spreuk van den Heiligste onder al de opvoeders van ons geslacht -: ‘wat uit het vleesch geboren is, blijft vleesch, wat uit den geest geboren is, is geest.’ (Evang. Joh. III vs. 6.)
Wij wenschen onzen tijd, ons geslacht, onze moeders en vaders, en opvoeders, geluk met deze uitmuntende bijdrage tot de opvoeding van het kind; wij benijden de Maatschappij: ‘Tot Nut van 't Algemeen’ het voorregt, om dit hand- en levensboek onder de menschen te mogen brengen; - wij erkennen dat de schrijver doordrongen was van de waarheid der reeds bejaarde, maar nooit verjaarde spreuk:
‘Nisi utile est quod facimus, stulta est gloria.’
En als we aan zoo menige nederlandsche vrouw en moeder denken, die door dit geschrift eene betere, eene meer waardige, eene meer verstandige, eene meer veredelde moeder wordt, of worden kan, dan onderschrijft de verdienstelijke geneesheer, wiens werk wij in duizend handen wenschen, zekerlijk deze woorden, met ons: ‘Donnons à l'empire des femmes une sublime direction; que cette puissance enchanteresse, dont elles disposent, reçoive de nos propres mains une impulsion salutaire vers les grandes et belles choses, et qu'elles nous guident ensuite elles mêmes vers cette amélioration morale, si inutilement cherchée par les philosophes.’ (Raymond, Essai sur l'Émulation, p. 95).
Valkenhuize bleef met belangstelling kennis nemen van de opstellen van den Doctor. Eens zeide hij tot Klara, die toevallig een paar vriendinnen bij zich had: ‘Ik ben het met mijn' vriend Westers volkomen eens, dat de eerste ligchaamsopvoeding van veel grooter gewigt is dan de meeste menschen beseffen; ja, ik geef zelfs toe, dat gedurende de eerste levensmaanden, zoo lang het inwendig leven (het zieleleven) zich nog maar flaauw openbaart, de zorg voor het ligchaam op den voorgrond moet staan; maar ik moet u toch ernstig op het hart drukken, dat de opstellen van onzen Doctor u niet in den waan mogen brengen, alsof er, in het eerste levensjaar, voor de ziel van het kind, dat is te zeggen: voor de aanvankelijke verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, nog niets gedaan behoefde te worden. Het tegendeel is waar. Van den eersten oogenblik af, dat de zuigeling, wat hem omringt, begint te kennen, van den eersten oogenblik af, dat hij vatbaar wordt voor toeneiging en afkeer, is het de dure verpligting van de moeders om ook op de uitingen van het ziele-leven des kinds te letten, en ook in dit opzigt de ontwikkeling te bewaken, te leiden en te bevorderen.’
‘Eilieve!’ zeî de vrouw van den
| |
| |
Onderwijzer, ‘als gij de goedheid wildet hebben ons daarover uwe gedachten mede te deelen, zoudt gij ons eene groote dienst bewijzen. Ik voel wel, dat wij moeders vroegtijdig ten goede kunnen werken op de vorming van onze kinderen; maar hoe wij dat doen moeten, en wanneer wij daarmeê beginnen kunnen, is mij toch nog niet regt helder.’ -
‘Ik wil beproeven u dat duidelijk te maken, ten minste als wij Klara geen belet aandoen, want als gij den ouden man aan 't praten brengt, zijt gij zoo spoedig niet van hem af.’
‘Geen nood!’ zeide Willem Melberts, die met zijn' jongen op den arm uit den tuin was gekomen, ‘de vrouwtjes hooren u met genoegen en ik ook. Vroeger, ik zal het maar bekennen, vond ik gesprekken over kleine kinderen nog al vervelend, ik zou bijna gezegd hebben nog al kinderachtig; maar sedert ik vader geworden ben, denk ik anders. Ik begrijp nu beter het gewigt van de vroegste indrukken, die een kind ontvangt, en van zijne vroegste gewoonten, en begin dus ook in te zien, dat de wijze, waarop de kinderen, al zijn zij nog zoo jong, bejegend worden, niet zoo onverschillig is, als ik voorheen wel meende.’
‘Regt zoo, Willem! ter wille van uw Albertje verheugt het mij, dat gij zoo denkt; zijne opvoeding zal er te beter om zijn.’ Nu wendde Valkenhuize zich weêr tot de vrouwen, en zeide: ‘Het schijnt, dat de werkzaamheid der ziel in de eerste levensdagen nog zeer beperkt is. Als het pasgeboren kind pijn lijdt, schreit het wel is waar, maar het weet zich zelf nog geene rekenschap te geven van zijn' toestand; het zuigt uit instinct, zonder te weten, dat het, zuigende, verzadigd zal worden; zijne oogjes worden aangetrokken door het licht, maar onderscheiden eigenlijk nog niets; zijne ooren vangen geluiden op, maar hooren nog niet met onderscheiding; zelfs zijne moeder kent het nog niet; kortom, het begrijpt of weet nog niets, in zijn binnenste is het nog duister.
Als wij nu datzelfde kind na verloop van acht of tien maanden, op nieuws beschouwen, bemerken wij, dat de doffe onverschilligheid van die eerste dagen geheel verdwenen is; dat het nu een levendig belang stelt in al wat het rondom zich ziet; dat het niet alleen zijne moeder, maar ook reeds eenige andere personen kent; ja, dat het reeds den naam van eenige dingen weet, en dat de ziel, als 't ware, uit een' diepen slaap van lieverlede ontwaakt. 't Is alzoo onbetwistbaar, dat de inwendige ontwikkeling in die weinige maanden reeds vorderingen gemaakt en dat de zuigeling reeds veel geleerd heeft.
Hoe is dat leeren in zijn werk gegaan?
De ziel is gewekt geworden, doordien de zintuigen in werking zijn gekomen, en zich dagelijks geoefend hebben, of, om duidelijker te spreken: De zuigeling heeft leeren zien, hooren, tasten, proeven, en, terwijl hij zag, hoorde, tastte, ontving zijne ziel indrukken en kwam door die indrukken van lieverlede tot bewustheid.
Zinnelijke waarneming is alzoo de weg tot verstandsontwikkeling. De Voorzienigheid heeft den zuigeling de zucht ingeschapen om zijne zintuigen gestadig te gebruiken en te oefenen. Zoo lang hij wakker is, wil hij zien, wil hij hooren, wil hij allerlei dingen betasten; 't is behoefte voor hem, zinnelijk waar te nemen; als men hem aan bezigheid der zinnen gebrek liet lijden,
| |
| |
zou hij verkwijnen, alsof het hem aan voedsel ontbrak. Hieruit blijkt al terstond, welken weg de moeder te volgen heeft, om de aanvankelijke verstandsontwikkeling van haar kind op den goeden weg te brengen; zij heeft de wenken der natuur maar te volgen; door oefening der zinnen wordt de ziel gewekt en hare ontwikkeling voorbereid; welnu! de moeder zorge, dat de zinnen van het kind ruime gelegenheid krijgen om zich te oefenen; dat de zuigeling scherp en juist leere zien en hooren, enz.; daardoor alleen wordt reeds verbazend veel gedaan voor de ontwikkeling van het denkvermogen.
Zullen de zintuigen hun werk met juistheid verrigten, zoo behooren zij in de eerste plaats gezond te zijn. De moeder heeft derhalve te zorgen, dat oor en oog in goeden staat blijven, en niet beschadigd, of gekwetst worden. In de eerste maanden zijn de zintuigen nog zoo zwak en gevoelig, dat zij ligt overprikkeld, dat is te zeggen: al te sterk aangedaan kunnen worden; daarom kome men, b.v., nooit met den zuigeling uit de duisternis plotseling in helder licht. Men plaatse hem nooit in fellen zonneschijn, of in dier voege, dat hij op witte muren zie, die door de zon beschenen worden; men lette wèl op, dat geen zand of stof in zijne oogjes waaije, en zoo deze door eene, hetzij uitwendige, hetzij inwendige, oorzaak ontstoken mogten geraken, verzuime men niet den Geneeskundige te raadplegen, want het gezigt is een allerkostelijkste, ja onwaardeerbare gaaf. En wat het gehoorwerktuig van den zuigeling aangaat, 't is noodig de oortjes dagelijks te reinigen; maar men gebruike daarbij alleen de punt van een' zachten doek, en nooit harde werktuigen, als oorlepeltjes en dergelijke. Den zuigeling, als hij schreit, door verdoovend geraas tot bedaren te willen brengen, zou hoogst nadeelige gevolgen kunnen hebben.
Met een weinig opmerkzaamheid kunt gij van het kind zelf leeren, met welke voorwerpen gij het moet bezig houden.
Naauwelijks is de zuigeling vier of vijf weken oud, of men kan reeds bespeuren, dat hij op helder verlichte dingen zeer gaarne de oogjes rigt; gun hem dat genoegen; let op, welke soort van voorwerpen het meest zijne aandacht trekt en breng hem die voorwerpen dikwijls onder de oogen. Zoodra de zuigeling iets ziet, dat hem belang inboezemt, beginnen zijne oogjes te schitteren, hij buigt zijn lijfje voorwaarts, en strekt de handjes met drift naar het bewonderde voorwerp uit, terwijl zijn geheele ligchaampje van verlangen trilt. Neem hem, als gij hem zoo opgetogen ziet, op uw' arm, draag hem naar het voorwerp heen, en laat hem, als dit zonder gevaar gebeuren mag, het niet alleen betasten, maar het zelfs aan den mond brengen. Wat men alleen door 't gezigt kent, dat kent men maar ten halve; wanneer het kind een voorwerp niet alleen gezien en gehoord, maar ook van alle kanten gevoeld en zelfs geproefd heeft, dan eerst kan men zeggen, dat het zulk een voorwerp goed en volledig begint te kennen. Onverstandig is het dus niet te willen, dat de zuigeling de dingen met zijne handjes aanrake en ze zelfs aan den mond brenge; men zorge maar, dat hij niets onder zijn bereik krijge, waaraan hij zich zou kunnen bezeeren, en geve hem toch nooit gekleurd speelgoed, waarvan de verw, als hij het in zijn mondje steekt, zou kunnen afgeven; want onder de kleurstoffen, waarmeê men de kinder- | |
| |
speelgoederen beschildert, zijn dikwijls vergiftige; vooral moet men de roode en groene kleuren als hoogst gevaarlijk mistrouwen. Voor 't overige is het zien van velerlei kleuren voor den zuigeling opwekkend, onderhoudend en leerzaam.
't Gebeurt soms, dat kinderen van nog maar weinige maanden, bij het ontwaren van een of ander voorwerp, eene opmerkzaamheid aan den dag leggen, zoo als men van hun' teederen leeftijd nog niet verwachten zou: dat zijn kostelijke oogenblikken voor de aanvankelijke verstandsontwikkeling, en gij moogt er op staat maken, dat de zuigeling alsdan op zijne wijze leert en goed leert; daarom is het geheel verkeerd zijne aandacht af te leiden, zoo lang een of ander voorwerp hem boeit; want het is veel nuttiger, dat hij het beeld van een enkel voorwerp juist en volledig in zich opneme, dan dat de beelden van honderd voorwerpen verward en ten halve tot de ziel worden overgebragt. Zoo gij oplet, welke dingen de belangstelling van den zuigeling het meest gaande maken, zult gij bevinden, dat alles, wat zich beweegt, en bovenal onze verschillende huisdieren, zijne aandacht het levendigst wekken. Volg dezen wenk; maak hem opmerkzaam op den hond, op het poesje, op het paard, enz. Laat zijn handje die dieren aanraken, noem hem hun' naam, boots de geluiden voor hem na, die ze maken, want niet alleen het oog, ook het gehoor wil geoefend worden; het oor moet allerlei toonen en geluiden aan de ziel overbrengen; zonder dat zou de verstandelijke ontwikkeling eenzijdig en onvolledig blijven. De plaats, waar voor de zintuigen het allermeest te leeren valt, is ongetwijfeld de vrije natuur, met de tallooze kleurschakéringen en menigerlei gedaanten, die daar te zien, en de veelvuldige geluiden, die daar te hooren zijn. Gelijk de Doctor u gezegd heeft, dat het voor de gezondheid van het ligchaam van den zuigeling heilzaam is, dagelijks bij goed weêr in de open lucht en zoo mogelijk ook in de vrije natuur gebragt te worden, zoo zeg ik u: de vrije natuur is ook de beste oefenplaats voor de zintuigen en voor den ontwakenden geest van het kind.
Maar, moeders! het is niet genoeg, dat er licht begint op te gaan in het hoofdje van den zuigeling, er moet vooral ook warmte komen in zijn hart, en wie zal die warmte geven? Alwederom gij; niemand ter wereld is daartoe zoo goed in staat als gij!
Opdat uw zuigeling een goed kind worde, en dit begeert gij immers bovenal? - moet hij voor alles gestemd worden tot liefhebben.
Zoodra de zuigeling begint lief te hebben, is zijne zedelijke ontwikkeling op goeden weg, gelijk de verstandelijke vorming op goeden weg is, zoodra de zintuigen geregeld werkzaam zijn.
Liefde is de grondslag der zedelijkheid; liefde is de stam, waaruit velerlei goede hoedanigheden als takken en bloesems ontspruiten. - Maar liefde moet gewekt en gekweekt worden door liefde. Als het kind onder liefdelooze menschen opgroeit, zal zijn hart zoo koud blijven, als de wezens zijn, die het omringen. Wie zal nu het best de kiem der liefde in het kinderlijk gemoed doen ontluiken? Wie beter dan de moeders, die, zoo zij den moedernaam inderdaad verdienen, geheel liefde zijn? Zorg dus in de eerste plaats, dat de zuigeling u liefkrijge, en hij zal u liefkrijgen, zoo gij zelve goed en lief voor hem zijt.
De zuigeling krijgt lief, wie zijne
| |
| |
zintuigen aangenaam bezig houdt, maar bovenal krijgt hij lief, wie hem liefheeft.
Van onwaardeerbaren invloed op de vorming van zijne inborst zijn de zoete woordjes, welke de moeder, uit de volheid van haar hart, haren zuigeling toespreekt.
Niemand zegge toch, dat de zuigeling moeders woorden nog niet verstaat; hij verstaat den toon, hij verstaat de bedoeling, hij verstaat dat men hem liefheeft, en dat, dat moet hij hoe eer hoe beter leeren verstaan, zal hij een goed mensch worden!
Wanneer beminnende ouders met hunne jonge kinderen spreken, ligt er in den toon hunner stem, in de uitdrukking van hun gelaat, in hun geheele wezen iets eigenaardigs, dat andere menschen zoo niet hebben, iets, dat zelfs voor een' zuigeling verstaanbaar is, hem met kracht aangrijpt en zijn gevoel doet ontwaken.
Laat waanwijsheid vrij de schouders ophalen over uwe levendige gesprekken met uwen zuigeling. Als gij zegt, wat uw moederhart u ingeeft, werkt gij weldadig vormend op zijn gemoed, al begrijpt hij nog niet ieder uwer woorden afzonderlijk. De naklank van uw thans half begrepen gekeuvel, zal als verwijderde muzijk levenslang voorttrillen in de ziel van uw kind! Vriendinnen! verstaat mij wèl, 't is niet, dat ik u vermaan uwe kinderen lief te hebben, ik zou uw moederhart beleedigen, zoo ik dat deed: ik wil u alleen klaar doen inzien, hoe onbeschrijfelijk weldadig uwe liefde werkt op de vorming van uw kroost!
Verwacht intusschen niet, dat de ontwikkeling uwer kinderen u onvermengde vreugd zal baren. Hoe beminnelijk het jeugdige wezen ook zij, hoe voorspoedig het zich ook ontwikkele; altijd zult gij toch wel het een of ander ontdekken, dat gij anders wenschen zoudt. Zoo ligt openbaart zich al in 't eerste jaar deze of gene verkeerde neiging, die, kracht krijgende, eene kwade hebbelijkheid en langzamerhand zelfs eene ondeugd zou kunnen worden! Nu is het zedelijk kwaad, als het pas in 't gemoed ontkiemt, gemakkelijker te overwinnen, dan later.
In de eerste kindsheid laat zich veel te regt brengen, wat in later jaren niet meer te veranderen is. Daarom is 't voor het kind zulk een groot geluk, als moeder onpartijdigheid en doorzigt genoeg bezit om het verkeerde, dat zich in de vroegste zedelijke ontwikkeling mogt opdoen, te ontdekken, want zij, zij alleen heeft de magt om te verbeteren, wat dikwijls in volgende jaren met de strengste tucht niet meer te regt te brengen is. De moeders toch doen haren invloed gelden in een' tijd, waarin het kinderlijk gemoed de indrukken, die het ontvangt, niet alleen gewillig aanneemt, maar ook gemakkelijk voor altijd behoudt; later, als de inborst zich, om zoo te spreken, in een' bepaalden vorm gezet heeft, wordt de kweekeling al minder en minder voor vorming vatbaar.
Onder de verkeerde rigtingen, die zich al in 't eerste levensjaar openbaren, is schuwheid jegens vreemden (de zoogenaamde éénkennigheid) eene der algemeenste. Laat men haar inwortelen, zoo wordt zij de moeder van blooheid, en deze is niet alleen eene gestadige kwelling, maar zij baart achterlijkheid in alle betrekkingen van het leven. Hier, gelijk altijd en in alles, behoort de moeder zachtheid aan vastheid te paren. Laat eerst den vreemdeling, dien uw zuigeling zoo zeer vreest, zich verwijderen, later kome hij, een vriendelijk
| |
| |
gelaat toonende, terug, maar houde zich eerst nog op een' afstand. Niet dan langzamerhand en trapswijze make hij zich gemeenzamer met het kind, en na verloop van weinige dagen, zal het spelen op den arm van denzelfden persoon, van wien het eerst zulk een' afkeer had.
Wil men een bewijs, hoe zeer de zuigelingen over 't algemeen tot drift overhellen, zoo behoeft men enkel op te letten, hoe hartstogtelijk zij zich verzetten tegen alles, wat hun niet bevalt, hoe onstuimig zij, b.v. bij het wasschen en het aankleeden, dit te keer gaan. Hunne drift kan soms zoo hevig worden, dat zij geheel buiten adem geraken en van louter boosheid dreigen te stikken. Hier moet de moeder alweder zachtheid en geduld met zelfbeheersching en vastheid van wil verbinden. Men vermijde al wat onnoodigerwijze de drift van het kind kan gaande maken; maar verweert het zich tegen het noodzakelijke, b.v. tegen het wasschen, dan zou uitstellen en toegeven verderfelijke gevolgen hebben. Alsdan ga de moeder even bedaard haar' gang; alsof het kind geen' weêrstand bood. Ongerustheid laten blijken, zou olie in het vuur zijn, streelen en liefkozen, zou zwakheid wezen, drift tegenover drift stellen, zou zijn het voorbeeld geven van een kwaad, dat men bestrijden wil. Als de moeder dus het noodzakelijke, waartegen de zuigeling zich verweerde, volbragt heeft, legge zij hem, bijaldien de drift nog niet bedaart, op den grond of op zijn bedje neder, opdat hij van zelf tot bedaren kome. Als hij bij herhaling bemerkt, dat hartstogtelijk verzet hem toch niets helpt, zal hij zich van lieverlede in het onvermijdelijke leeren schikken.
Ieder wil in de wereld gaarne zijn' zin hebben, en zelfs de zuigeling maakt op dien algemeenen regel geene uitzondering. Het middel, dat hij gebruikt, om zijn' zin te krijgen, is aanhoudend en onstuimig schreijen, of, zoo als men het gewoonlijk noemt, dwingen. De moeder kan zich niet te vroegtijdig wapenen tegen dit kwaad, dat, inwortelende, in eigenzinnigheid en heerschzucht ontaardt, en het liefste kind in een onverdragelijk schepsel kan veranderen. Die ongelukkige hebbelijkheid sluipt nagenoeg op de volgende wijs binnen. Het pasgeboren kind schreit, zoo dikwijls het eenige behoefte gevoelt of pijn lijdt; maar in den beginne schreit het werktuigelijk, en zonder nog te begrijpen, dat het, wanneer het schreit, hulp zal erlangen; het ondervindt echter telkens, dat op zijn geschrei bevrediging van behoefte of begeerte volgt; het begint te ontwaren, dat men het opneemt, liefkoost en genoegen aandoet, nadat het geschreid heeft. Nu begint het zijn schreijen te gebruiken als middel, om te verkrijgen wat het begeert. Zoo de moeder zich haast, om op zijn geschrei angstvallig toe te snellen, leert het de kracht van dat middel kennen, het schreijen wordt dwingen, de natuurlijke orde wordt omgekeerd, de moeder leert gehoorzamen, het kind leert gebieden. Bijaldien beiden op dien verkeerden weg voortgaan, wordt het karakter van het kind langzamerhand geheel en al bedorven. Men ga daarom de allereerste beginselen van het kwaad tegen, of - beter nog - men voorkome het ontstaan van het kwaad. Men voldoe aan de wezenlijke behoefte van den zuigeling, voordat hij met hartstogtelijk geschrei de bevrediging daarvan eischt. Begeert hij iets onredelijks of schadelijks, zoo weigere de moeder met bedaardheid, zonder, in plaats van het
| |
| |
geweigerde, eenig ander genot aan te bieden. Wordt het schreijen daarop dwingend, dan late zij den kleine op zijn bedje of op den grond schijnbaar aan zich zelven over, maar houde hem in het oog; zoete troostende woordjes komen, zoo lang hij dwingt, niet te pas, gramstorige bedreigingen ook niet. Een enkel ernstig woord, met klem en zonder gramschap uitgesproken, kan van nut zijn, b.v. stilte! of zwijg! Het teêre wicht te slaan, zou onmenschelijk wezen; hij, die den stelregel uitgevonden heeft, dat het kind, zoo lang het onze woorden nog niet begrijpen kan, en, gelijk men zegt, nog niet voor rede vatbaar is, onzen wil ten minste voelen moet, droeg voorwaar geen ouderhart in den boezem.’ (Blz. 73-82).
Spiritus Asper en Lenis.
|
|