gezonden aan een fabrikant in proza en poëzij, die het wederom op zekeren morgen met de noodige hoeveelheid beschreven papier terugstuurde, ten einde de zaak van plan tot werkelijkheid zou kunnen overgaan. Het boekje werd gedrukt, gebonden, verzonden - en ja, behoorden wij tot hen, die reeds op het hooren of lezen van het woord: ‘Almanak’ kippenvel krijgen, of zonder het gelezen te hebben bij voorraad besluiten een werkje als het onderwerpelijke in den ban te doen, te havenen, of te verscheuren - zoo zouden wij laten volgen helaas, verkocht! Doch wij willen ons ongaarne onder die would-be toongevers gerangschikt zien, die hun uil altijd voor een valk houden, en wier day-dream het is en hun nachtmerrie tevens: ‘daar zal geen almanak meer zijn.’ Wij huldigen liever het goede wáár wij het aantreffen, en gunnen anderen hun Schadenfreude, wien het lust den haak hunner kritiek, niet als de Parijsche chourineurs in te slaan om het goede op te delven, maar integendeel er vreugde in vinden, uit het goede het minder prijselijke of leelijke op te rakelen, en zich daarbij vaak te vergalopperen van belang.
En bij zulk een kritiek roept het publiek, dat dan ook eenigzins stem in het kapittel heeft, om de strekking en oorsprong er van, vaak even hard ‘Miserere’ uit, als de caves de Lille, de greniers de Rouen, Bruxelles, Londres, Bellisle, Jersey, les pontons, Lambessa, Cayenne en le cimetière Montmartre het uitgalmen in een der Idylles van Victor Hugo's pas verschenen châtiments, waarin de verontwaardiging en de woede des dichters, die voor de geregtigheid en de waarheid strijd voert, al bezigt hij ook bijwijlen uitdrukkingen een dichter onwaardig, gelijken tred houden met zijne heerschappij over een taal, die blijkens zijn voorbeeld even goed tot schelden en razen geschikt is, als zij zich tot dubbelzinnigheden leent.
Maar om tot onze schapen terug te keeren - de Altijddurende Almanak heeft de bijvoeging van geschenk tot aankweeking van kunstzin en goeden smaak zich niet te ligtvaardig aangematigd - en beantwoordt daarenboven aan zijn anderen titel. Wie er zich van wil vergewissen, leze het even bevattelijk en duidelijk als met kennis van zaken geschreven opstel, dat het boekje opent en met een tijdwijzer voor de laatste helft der negentiende eeuw is voorzien, die ten minste getuigt hoe de uitgever zoo hij al niet op het altijddurende rekenen mag, nog op een zes-en-veertigjarig bestaan van zijn boekje bouwt, hetgeen op nieuw de gunstigste blijken van zijn bijzonderen speculatiegeest oplevert. De jongelingen en meisjes zullen er veel uit leeren wat hun onbekend was, gelijk de geest van den Almanak zelven medewerkt aan hunne opleiding tot deugd, waarheidszin en echte levenswijsheid. De drie aan den plaatjes-tekst toegevoegde humoristische schetsen, en vooral Praten en spreken, hooren en luisteren, leveren er niet minder het bewijs voor dan de andere dichtstukjes en vertellingen. Zoo als wij zeiden beloopen ze een vijftiental, en zijn geschreven nadat reeds mannen als Ten Kate, van den Bergh, Hofdijk, de Kanter, en van Zeggelen, vroeger de plaatjes op geestige of voortreffelijke wijze hadden geïllustreerd. Wij wijzen slechts op Vollendammer vrijaadje, nu Een huisgezin te Zandvoort; - op Zure druiven, nu De jonkvrouw van Duivendrecht; - op In den dom te Keulen, nu Gods huis; - Ebba Niels, nu De mijnwerker, enz. bewijs genoeg, dat de taak, die de bewerker