| |
Kerkhervorming.
De kerkhervorming te Genève, in tafereelen, naar het fransch van Celerier, hoogleeraar te Genève - ten voordeele van ongelukkigen uitgegeven, door P. Hofstede de Groot.
Er is reeds zoo veel geschreven over de kerkhervorming die in Duitschland is ontstaan, en onder het vaandel van vader Luther is voortgeplant, dat een bijzonder geschrift, waar de Zwitsersche godsdienstige omwenteling wordt verhaald, zeer welkom is, ook in dezen lande, waar de namen van Calvijn, Zwingli, nevens dien van Luther, een eigenaardig triumviraat uitmaken. - Bovenal is de Geneefsche kerkhervorming, om meer dan ééne reden, hoogst merkwaardig, reeds ook daarom, dat ze zeer spoedig op de Saksische is gevolgd, en het jaar 1535, aldaar, te Genève gelijkluidend is met het jaar 1517, in Duitschland, bepaaldelijk in Wittenberg. - Men heeft dus dat jubeljaar in Genève niet onverschillig laten voorbijgaan, maar op eene eigenaardige wijze gevierd, en nu vinden we zoowel het feest zelve, als de omwenteling die
| |
| |
te Genève drie eeuwen geleden plaats greep, verlevendigd door een hoogleeraar, den waardigen Celerier; - eigenlijk niet zoo zeer geschiedkundig, kronijkmatig medegedeeld, dan wel verhaald of verteld; - zekerlijk op eene uitmuntende, voortreffelijke wijze, want teregt verklaart de hoogleeraar Hofstede de Groot, dat dit verslag, ‘èn als volksboek, voor 't algemeen voortreffelijk, èn ook als slotsom van nieuw onderzoek, voor de wetenschap van belang is.’ - Naar onze meening, is deze geschiedenis der Geneefsche kerkhervorming eene volkomen gelukte proeve van volksmatig godsdienstig onderwijs, een ideaal van populairen schrijftrant, schijnbaar voor kinderen geschreven, maar ongemeen rijk aan daadzaken, en de vrucht van zeer naauwkeurig onderzoek. - Wij kunnen ons niet herinneren, ergens of ooit zoo veel helderheid, onderlingen zamenhang en bekoorlijke, levendige voorstelling, vereenigd gevonden te hebben - en daarenboven eene hoogst benijdenswaardige onpartijdigheid. - In de lijst van vier en dertig zeer korte hoofdstukken, gaat de bekwame schrijver met zijne lezers, van de ‘vroegste tijden,’ den aanvang der zestiende eeuw, tot aan het ‘Genève van Calvijn,’ als aan de hand, voort; beschrijft al de voorbereidingen, de belemmeringen, en eindelijk de gezegende ontwikkeling der kerkhervorming, waarbij de stereotype namen van Froment, Farel, Viret en Calvijn, met de gebeurtenissen zamengevlochten, telkens gehoord worden - neen - waar wij deze en andere mannen zien handelen, hooren spreken, en als aan onze zijde begroeten.
Deze eigenaardige, boeijende geschiedenis, is door den Geneefschen burger, op eene zoo ongelijkbare, eenvoudige, krachtige, indrukmakende en volledige wijze verhaald, dat men - is het niet zonderling? - aan deze bladen door eene tooverkracht wordt gebonden; - de belangstelling klimt van hoofdstuk tot hoofdstuk. - Waarschijnlijk ligt deze zeldzame verdienste gedeeltelijk in den meesterlijken vorm, die vrij van alle gezochte sieraad, zich aan de natuur aansluit; maar niet minder in het oorspronkelijke en onbedriegelijke gevoel, dat hier de waarheid wordt medegedeeld, en men ons den zuiveren, niet den vergroot- of verkleinspiegel toont, waarin Genève bij den aanvang der zestiende eeuw verschijnt. - Opregtelijk moeten wij aan den Groninger hoogleeraar onzen dank brengen, dat hij ons met dit uitmuntend tafereel van den broeder uit Genève heeft bekend gemaakt, en voor eene zeer voldoende vertaling heeft gezorgd.
De geest, die deze bladen doorademt, is buiten allen twijfel die der christelijke liefde en verdraagzaamheid. - Wij hebben zeldzaam de Christelijke humaniteit, - eene eigenschap, die bij sommige godsdienstleeraren en hoogleeraren vruchteloos gezocht wordt, als overwonnen en teruggezet door verbazende godgeleerdheid - in zulk eene schitterende, weldadige kracht ontdekt, dan in dit verhaal van Celerier. - Men moet den vrijzinnigen, den verlichten, den kundigen man liefkrijgen - omdat hij anderen zoo lief heeft. - Celerier is geen vooringenomen aanbidder van den grooten Calvijn, - hij is te humaan, om op zekere minder groote eigenschappen van den grooten hervormer een al te helder licht te werpen, maar tevens te opregt, om zijne feilen, zijne overdrevene en dikwerf noodlottig werkende gestrengheid te bemantelen. - De hoogleeraar vindt in dezen onsterfe- | |
| |
lijken ‘Gideon der zestiende eeuw,’ even min den heilige, als den Paus van Genève - hij ziet den mensch en toont hem aan. - Dit geschiedkundig verslag is eene zeer voortreffelijke bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Zwitserland, en dus tevens der grootere Protestantsche kerk, en staat, bovenal als volksboek, onder de ons bekende werken van dezen aard zonder wedergâ. - Als ooit de wetenschap populair heeft gesproken, is het hier geschied; - men leze de eenvoudige, kinderlijk verhaalde, vloeijende geschiedenis, en werpe dan een blik in de aanteekeningen, alwaar de geleerdheid, en het naauwkeurig onderzoek zich bescheidenlijk openbaren en ons overtuigen, hoe goed de hoogleeraar zijn grondgebied kende. - Na de lezing en herlezing van dit hoogstbelangrijke werk zal niemand zich beklagen, met den Geneefschen hoogleeraar op deze wijze de kennis te hebben aangeknoopt - is daarenboven het stoffelijk doel der uitgave loffelijk, ‘ten voordeele van het gesticht voor pleegzusters en toevlugtsoord voor verwaarloosden,’ in het evenzoo
menschlievende als vrijzinnige Groningen - men ondersteune, waar men daartoe in staat is, en ontvange daarvoor in de plaats een blijvend gedenkteeken van Zwitserschen heldenmoed, - van Protestantschen ijver, - van krachtige losworsteling uit de banden eener geestelijke dwingelandij, - en dat alles in eenen vorm, die zoo behagelijk, zoo uitmuntend geschikt voor het onderwerp is, waarom wij ten slotte bij onze dringend aanbevelende aankondiging een paar hoofdstukken hier laten volgen, ter voldoende staving van ons oordeel.-
| |
De zusters van St. Clara.
De Raad, die in zijne onverdraagzaamheid, zoo als wij boven gezegd hebben, een geest van zachtheid aan den dag leide, wilde de Priesters en Monniken, die weigerden tot de Hervorming toe te treden, met verschooning behandelen. Zoo deed hij met verscheidene Kanunniken, die naar Annecy gingen en al wat zij bezaten, vrijelijk medenamen. Hierbij zal ik u kortelijk de geschiedenis der zusters van St. Clara verhalen.
Het is wel eene eenvoudige historie, die dezen naam bijna niet verdient; maar zij is toch wetenswaardig, om de naïviteit der verhalen en den toenmaligen geest des tijds.
Op de hoogte der Verdainestraat, daar waar ons hospitaal is, was eertijds het klooster der geestelijke zusters van St Clara. Het waren rijke en aanzienlijke Nonnen, welberaden en ijverig voor het Pausdom, zoo als gij zien zult. Over haar gedrag zal ik, om zeker te gaan, niets zeggen. De oude boeken schilderen het, eenigen blank, anderen zwart. Altoos hadden zij eenen beteren naam dan de Priesters, ook kleefden zij hare godsdienst zóó aan, dat zij liever wilden lijden en vertrekken dan veranderen. Dit alles is een teeken van eerlijkheid; en wij laten het den boosaardigen over, om kwaad te zeggen van de zusters van St. Clara en hare gestrenge zeden.
Voor het overige waren zij niet zacht jegens de Hervormden. Gaarne hadden zij hen allen zien vermoorden, en zij hielden dit ook niet voor zich. Eene van haar (Johanna van Jussie) heeft dit duidelijk genoeg in haar boek geschreven. Telkens als een Lutheraan een vuistslag of een stoot met een degen of dolk ontving, dankte de geestelijke zuster God, en bejammerde het maar, zoo de slag of stoot niet doodelijk was geweest; en alleen hierom noemde zij de moorde- | |
| |
naars goede Christenen en de vermoorden of mishandelden duivels. Wernly, Portier, Pennet zijn bij haar martelaren en groote heiligen, die zelfs wonderen deden na hunnen dood.
Toen de Hervorming gevestigd was, wenschte men zeer de zusters van St. Clara er ook toe te brengen, vooral die uit Genève of Waadland afkomstig waren. Men geloofde daartoe niet beter te kunnen doen, dan haar Predikanten te zenden, die haar de dwalingen harer godsdienst uit het Evangelie zouden aantoonen, en aanzienlijke reeds Hervormde vrouwen, die haar het aangename van het huwelijk zouden schilderen. Maar zij waren erger in hare woede dan vele gewapende mannen; zij schreeuwden en huilden onophoudelijk allen te zamen, en spuwden den Predikant en diens gezelschap in het aangezigt. Zóó joegen zij hen telkens op de vlugt zonder hen gehoord te hebben, en begeleidden hen ook wel een eindwegs met vuistslagen op hun weg. Daar men evenwel dacht, dat de jongeren wel lust zouden hebben het klooster te verlaten en te huwen, dwongen zij haar, elk afzonderlijk, om te zeggen, of zij vrijheid, hervorming en eenen echtgenoot begeerden. Maar ééne zeide, ja; alle anderen neen, en vroegen tevens, of zij zich naar Annecy mogten begeven, waar de Hertog haar heimelijk een toevlugt had beloofd. Ongaarne stemde men dit toe; doch toen haar besluit eens bekend was, dacht men er maar aan, haar bescherming, dienst en hulp te verleenen. De Raadsheeren kwamen zelve haar den arm bieden, om ze te geleiden tot de brug van Arve, ten einde de ouden in het gaan te ondersteunen. Voorts namen zij drie honderd boogschutters mede, om de jongeren tegen de onbeschaamden en spotters te beschermen, voor welke zij groote vrees koesterden. Toen zij bij de brug waren, riepen kwaadwilligen van verre, op spottenden toon: ‘Ha! de muizen zijn uit het nest gekomen, en zwerven door de velden rond als arme verdwaalden’, en dergelijke dingen meer; maar al de redelijke menschen, overheden en burgers, betuigden haar bij het scheiden achting en vriendschap. Zelfs was, volgens het getuigenis van Johanna van Jussie, de eerste Syndicus zoo met medelijden vervuld, dat hij,
met het gansche gezelschap, overluid bitterlijk schreide; daarna geleidde hij de zusters volgens haren rang op de brug, terwijl hij afscheid nam en volgen liet: ‘Welaan, geachte vrouwen! zijt Gode aanbevolen; uw vertrek maakt mij bedroefd.’
De arme zusters, die weinig aan reizen gewoon waren, hadden veel te doen, om St. Julien te bereiken; hoewel zij te vijf ure des morgens Genève hadden verlaten, kwamen zij eerst in den nacht aan. Zij hadden alzoo eenen dag noodig gehad, om eene mijl af te leggen. Maar het weder was ook regenachtig, de weg slecht, en bovendien konden de zusters niet in hare schoenen gaan, waarom zij deze liever aan hare gordels hingen. De oudsten en de zieken waren op eenen wagen; twee van haar waren zes en vijftig jaren in het klooster geweest en kenden niets van de wereld. ‘Ook konden zij,’ volgens het verhaal van Johanna, ‘de lucht niet verdragen, en vielen daardoor telkens in flaauwte; en toen zij vee in de weiden zagen, hielden zij de koeijen voor beeren en de wollige schapen voor verscheurende wolven.’ Arme zusters! goed of slecht, ze waren zeker te beklagen. Treurig zijn verdeeldheden en
| |
| |
onverdraagzaamheid, daar zij zulke vruchten dragen! Ware ik daar geweest, ik geloof, dat ik zou mede geweend hebben, als die Syndicus! - Doch welk eene vreugde ook voor de zusters, toen zij St. Julien naderden en de Priesters haar in processie zagen te gemoet komen met banieren en klokjes! Van goede Catholieken omringd, zonder eenigen boozen Lutheraan, en overladen met voorkomendheid, eerbied en allerlei kleine dienstvaardigheden, konden zij nu, na wel uitgerust te hebben, naar haar genoegen al hare avonturen verhalen en de groote gevaren schilderen, die zij te midden der ‘Geneefsche duivels’ hadden doorgestaan!
De baron de Viry ontving haar allen gastvrij in zijn kasteel, alwaar zij eervol werden behandeld; vandaar naar Annecy waren er voorts zoovele processies, illuminaties en melodisch klinkende klokken op weg, volgens het verhaal van Johanna, dat men kan zien, hoe zij, door al de eerbewijzen en vriendelijke behandelingen, tot op den grond harer harten weder vertroost werden. Doch wij willen ons niet langer met hare geschiedenis ophouden, wij Genèvers, willen tot het hervormde en lijdende Genève terugkeeren. (Blz. 83-88).
| |
Besluit.
Broeders van de stad en het land! nu weet gij, wat het jubelfeest ons herinnert en waarom wij het vieren. Sedert die dagen zijn de tijden veranderd, nieuwe burgers hebben zich vriendschappelijk bij ons in het vergroote Genève nedergezet en de Catholieke godsdienst heeft weder eene plaats ingenomen in onze tempels. Doch de drie gedenkteekenen onzer gezegende Hervorming staan nog binnen onze muren en onze nieuwe broeders sluiten zich bij ons aan, om het vaderland en het onderwijs in stand te houden. - En ook het geloof, het Christelijk geloof moet elk Genèver even waard zijn; want ook allen kunnen hetzelve verdedigen, hoewel deze het zoeken in het Evangelie alléên, en gene in het onderwijs der Kerk. God zij geloofd! die beide vroeger vijandige eerediensten leven heden bij ons in goede verstandhouding. De eene, tegenwoordig meer verlicht, is verdraagzamer geworden, en, uit de vrijheid geboren, wil zij de vrijheid voor allen. De andere eischt heden, ten gevolge van 1535, bovenal heiligheid des harten, en hare Priesters beoefenen die heiligheid. Zegenen wij ook daarom de Hervorming, dat zij, beter begrepen, de Hervormden regtvaardig en zacht heeft gemaakt, en, door haar voorbeeld en den toegebragten schok, de Catholieken tot de ware bedoeling der godsdienst heeft teruggebragt.
Daarom, Kinderen der Hervorming! zoudt gij dezen naam onwaardig zijn, zoo gij aan de brave Catholieken geene beleefdheid, genegenheid en broederschap betoondet en aan hunne Priesters geene regtvaardigheid en eerbied! Maar ook dien naam onwaardig, zoo gij niet, als ware Hervormden, de drie banieren uwer voorvaderen verdedigdet: de verlichting, het vaderland en het geloof!
Kinderen van Genève! bevestigt het onderwijs, 't welk Genève verrijkt, vereerd en behoed heeft, 't welk de roem der Hervorming is en haar voorregt en hare kracht! het onderwijs, zonder 't welk het geloof tot bijgeloof en de godsdienst tot dweeperij zou vervallen, en het onderzoek alleen dwaling en spot zou zijn.
Kinderen van Genève! beschermt het
| |
| |
Vaderland! Voor ware Genèvers is met dit woord genoeg gezegd; want zoo heeft een uwer goede voorouders, ten tijde der Escalade geschreven: ‘Onder ons brengt elk Genèver bij de geboorte een leve Genève mede, 't welk met groote letters in zijn hart is gegrift:’
Kinderen van Genève! beschermt de godsdienst! de wezenlijke, levendige, verlichte godsdienst, die de eer onzer stad is, de godsdienst des harten, welke in onzen tijd beter begrepen wordt dan in dien van Calvijn. Beschermt de godsdienst, die uwen vaderen zoo veel standvastigheid gaf en zoo dikmaals de onafhankelijkheid des vaderlands redde. Beschermt de godsdienst, zonder welke de republieken vervallen en de volken versterven. En om de godsdienst te beschermen, beschermt ook de zeden, de goede en eenvoudige, de zuivere en strenge republiekeinsche zeden. Want zonder zeden, onthoudt dit wel, is er geene godsdienst, en vroeg of laat geen vaderland. - Om de godsdienst te beschermen, eert daartoe ook de Kerk, hare inrigtingen en eeredienst; de Kerk, den zigtbaren steun der godsdienst, de vesting voor natie en vaderland, waarin de vrienden van orde en welvaart elkander leeren kennen, zich verzamelen en in gelederen stellen; de Kerk, die de zeden verdedigt, de ongeloovigen terug brengt, het licht bemint, de dweepzucht bestrijdt; de Kerk, die voor uwe kinderen waakt, uwe smarten lenigt, u bij uw sterven ten hemel leidt, en met u bidt voor Genève en voor u.
Ja, beschermt de Kerk! maar weest zachtaardig en verdraagzaam jegens allen, zelfs jegens hare vijanden. Gij zijt vrij, gij onderzoekt vóór gij gelooft; laat dan allen vrij zijn, even als gij.
Zoo iemand u eens mogt toeroepen: Calvinisten! wie zijt gij? - Antwoordt dan: Leerlingen des Evangelies! - En zoo hij u zeide: Calvinisten! wijst ons de leerstellingen van Calvijn! - Antwoordt dan zonder weifelen: Calvijn heeft ons niet zijne leer leeren gelooven, maar het Evangelie. Hij heeft ons het juk des Evangelies opgelegd, en het juk der menschen daardoor verbroken, het juk des Evangelies dragen wij en stellen daarin onze eer. De Bijbel en niet de Leeraars! is onze leus.
Ja, de Bijbel! De Bijbel is het zinnebeeld der Protestantsche Kerk, het wapen der Hervormers, de prijs van hunnen strijd, de schat hunner nakomelingen.
Beziet uwen kleinen gedenkpenning, Kinderen! daarop is de Bijbel voorgesteld! - Bewaart dien penning zorgvuldig en beziet hem van tijd tot tijd. Hij zal u aan het heilige boek doen denken, welk boek gij vaker, ja dagelijks ter hand moet nemen, om daaruit onder Gods zegen, kracht, licht, vrede en godsvrucht te putten.
En zoo gij den grooten gedenkpenning van ons feest hebt gezien, leert dien goed verstaan. - Ziet een altaar; op hetzelve heeft de bekwame graveur weder een Bijbel geplaatst, een open Bijbel, waarin elk met eerbied Gods wil moet lezen. Die vrouwen op den voorgrond, beteekenen: de eene, de denkende Rede; de andere, het vrome Geloof. Zie, hoe deze laatste een biddend en zegenend gelaat vertoont! De Latijnsche woorden daarboven beteekenen: de Bijbel aan het geloof en de rede teruggegeven. Is dat niet de groote weldaad, die ons jubelfeest viert? - De Rede en het Geloof zijn het, die altijd in het hart des Hervormden Christens moeten levendig zijn en die de Bijbel bij hem moet regelen en onderhouden.
De keerzijde van den gedenkpenning
| |
| |
vertoont onze groote Hervormers, wien wij zooveel dankbaarheid schuldig zijn, op den voorgrond Calvijn, Farel en Viret, meer naar achteren Theodorus Beza. Beza was een geleerd en zacht man, die de helper en jeugdige vriend van Calvijn was, toen deze door ouderdom en werk was geknakt. Na Calvijns dood zette Beza zijn werk bij ons en in Frankrijk voort. Altijd was hij dierbaar aan de Hervormde kerken, gezien door de Priesters, geëerd bij de Koningen, geëerbiedigd en geliefd in ons klein Genève, 't welk hij, op Calvijns voorbeeld, tot vaderland had aangenomen en beminde. Hij stierf er, door allen gezegend, verzadigd van werk en dagen, een en veertig jaar na Calvijn en drie jaar na de Escalade, in 1605. De zoo verdienstelijke en brave Beza moest op onzen gedenkpenning eene plaats bij Calvijn hebben.
Wat Froment betreft; die kon niet gegraveerd worden. Na verscheidene jaren te Thonon, Collonges en St. Gervais te hebben gepredikt, leide hij zijn predikantsgewaad af en ving iets anders aan. In zijnen ouderdom minder werkzaam, zoo als hij ook minder goed onderlegd was, dan Farel, Viret, Calvijn en Beza, is hij minder beroemd gebleven. Niemand heeft dus ook zijn portret bewaard, waarom de graveur het niet kon weêrgeven. (Blz. 157-161).
Spiritus Asper en Lenis.
|
|