| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Het leven van Jezus, den zoon Gods en den zaligmaker der wereld.
Wetenschappelijk populair beschreven door Dr. L.S.P. Meijboom. Eerste deel. Tweede afdeeling. Jezus gedurende zijn openbaar leven op aarde. Groningen, J.B. Wolters. 1853.
I.
De methode
Zij zullen u in den ban doen.
Joh. XVI:2.
In een der vroegere afleveringen van dit tijdschrift, heeft men de aandacht trachten te vestigen op het reeds bekende werk van Dr. Meijboom. - Sedert dien tijd is de aandacht op den schrijver zelven zeer bepaald gevestigd, hij is en blijft nog aan ‘de orde van den dag’, vooral in de godgeleerde en kerkelijke wereld, dat wil zeggen: bij die lieden, welke in het heil der gemeente, in de keus van predikanten, en in de beroeping door kerkeraden een groot belang stellen; wij nemen hier dus het woord: ‘wereld’ in eenen zeer engen zin. - Inzonderheid heeft de Amsterdamsche kerkelijke wereld, sedert de onherroepelijke beroeping van den Groninger leeraar, eene versnelde rotatie ondergaan; men heeft den man uit Groningen, die de man uit en voor Amsterdam dreigt te worden, bijster hard gevallen, hem van meer dan ééne zijde in staat van beschuldiging gesteld, ja zijne geheele Theologie in ‘staat van beleg’ verklaard, en verschillende vuurmonden, met meer of min gevaarlijk schroot geladen, op den predikant gerigt - zelfs heeft men dagbladen als hulp- en reserve-troepen laten defileren, en de alarmklok geluid, van alle zijden akelig bommend! Terwijl de noodlottige klepel onophoudelijk heen en weder ging, heeft men zelfs mannen van vernuft en geleerdheid en
| |
| |
dichterlijken aanleg gezien, die mede aansnelden, en aan de klokkenkoord trokken, - alles immers voorspook en bedreigend voorspel van ernstige maatregelen die men neemt of nemen zal, of zal pogen te nemen tegen den man uit Groningen; - daardoor is de belangstelling in de werken van Dr. Meijboom op eene wonderbare wijze toegenomen. De goede gemeente, die voor of tegen den beroepen predikant had gestemd of was gestemd geworden, heeft zijne verschillende werken en afzonderlijke leerredenen, met eene zeer verdachte gretigheid ter hand genomen - en velen hebben zeker met eene prijzenswaardige naauwkeurigheid, en daaruit voortvloeijende - ? - (verschoon hier het vraagteeken) - onpartijdigheid, de stellingen en voorstellingen van den prediker opgezocht, ter toetse gebragt, en hier en daar, op zijn zachtst gesproken, voor mis-stellingen verklaard. - Om kort te gaan, Dr. Meijboom is op eenmaal, door zijne beroeping naar de hoofdstad, een man des volks geworden, een brand- licht- en mik-punt, een onderwerp der gesprekken in den nooit geëindigden volzin van het maatschappelijk-kerkelijk leven: een - schreeuwteeken - ! - een vraagteeken - ? - en wat nog al meer - ? - Uit dien hoofde is de algemeene aandacht ook gevallen op de laatste aflevering van het Leven van Jezus - wetenschappelijk-populair - beschreven en behandeld. - Er was een tijd, toen wij in dezen geijkten term - wetenschappelijk-populair - eene tegenstrijdigheid meenden te vinden, en tot de stelling waren gebragt, dat de wetenschap de populariteit, en de populariteit de wetenschap min of meer uitsluit, en wij zijn het, wat dit punt betreft, noch met den geest des tijds, noch met den heer Meijboom geheel eens, - alleenlijk de nadere omschrijving in dezer voege - populair - volksmatig - op wetenschappelijke gronden ontwikkeld, maakt den geijkten term voor ons eenigzins aannemelijk, en toch blijven wij
altijd in het onzekere, of in de twee weegschalen de wetenschap de populariteit, en de populariteit de wetenschap niet zal drukken en onderdrukken, en de evenaar slechts zeer zelden regt op en in het huisje blijven staan; - ook hier zal, ter linker- en regterzijde, zeer dikwerf een merkbare doorslag moeten gegeven worden. Intusschen heeft Dr Meijboom juist door deze twee veelbeteekenende woorden den geest en den aard en de strekking van zijn hoofdwerk willen kenbaar maken - maar des alniettemin vraagt de wereld, de kerkelijke, de in beroepszaken wonderbaar belangstellende wereld, heden ten dage, als uit éénen mond -: ‘maar hoedanig heeft deze schrijver (het! of het?) het Leven van Jezus, wetenschappelijk-populair gelieven te behandelen?’ - Of iets meer naauwkeurig, en weetgierig, en in veel hoogere mate belangstellend, alzoo uitgedrukt: zouden wij, wij, de onderzoeklievenden bij uitnemendheid, ook uit dit grootere werk, onzen brandenden dorst naar kennis en wetenschap, aangaande de verkeerde, gevaarlijke en kettersche rigting van den beroepen predikant kunnen lesschen, volop lesschen, onze verschroeide lippen bevochtigen, zoodat wij nu wit op zwart kunnen lezen en aantoonen -: hier, hier, hier, en daar, daar, daar, komen die geduchte, verbazende, onvergeefelijke, anti-orthodoxe stellingen aan het licht - meer en meer aan het licht, zooals de nevelvlekken duidelijker zigtbaar worden door den monster-telescoop van Ross, die veertig voet lang is? - Ja, welligt wordt de kerkelijke, onschuldige belangstelling in dit werk van Dr. Meijboom
| |
| |
zoo groot, en openbaart zich zoo nadrukkelijk, dat het den wakkeren uitgever in geenen deele onverschillig is, dat de prediker uit Groningen deze tweede afdeeling van het Leven van Jezus geschreven en uitgegeven heeft, kort vóór zijne beroeping naar de hoofdstad. - Hoe dit zij, de wonderbare, eigenaardige belangstelling bestaat en neemt toe, naar mate de dag of de maand nadert, waarop de prediker in de hoofdstad zal verschijnen, even als de voorwerpen van eene hoogte nedervallende, hoe nader bij den grond, met zeer versnelden spoed afdalen; waarom zouden wij althans de proeve niet mede wagen om, ten gerieve van de lezers van dit Tijdschrift, aan dien heeten brandenden dorst naar meerdere kennis der Theologische rigting (zooals het thans heet) van Dr Meijboom te voldoen -? Het is toch niet menschelijk om de onpartijdige, van ongeduld trappelende belangstellenden in den goeden lande te laten wachten; - als wij met eene zekere schroomvalligheid, en tevens met beknoptheid, deze taak (die der opgewekte menschlievendheid) ondernemen, moge de lezer van dit en het volgende verslag, het onvolkomene daarin, met verschoonende toegevendheid ons ten goede houden, en waar hij meer wetenschappelijkheid eischt, elders zich heen begeven, dan naar de kolommen van ons, zooals wij wenschen, populair-practisch Tijdschrift.
De groote vraag is deze: welk een bepaald doel heeft de schrijver zich voorgesteld met zijne bewerking van het Leven des Heeren? Beter dan om naar dit doel te gissen, of er zijne eigene bedoeling en beoordeeling bemanteld bij anticipatie in te schuiven, beter zal het zijn, wanneer wij hemzelven hooren, waar hij in de zeer voortreffelijke inleiding van het werk (1e deel, blz. 1-16) met heldere woorden mededeelt wat hij wil en op welk eene wijze hij zijn wil wenscht te verwezenlijken - dat is -: het werk uittegeven.
‘Wat ik dan doen zal, is dit: Ik zal eenvoudig voorstellen wat het Evangelie geeft - ik zal Christus trachten voor te stellen, zooals hij in de Evangelien is.’ (blz. 9)
‘Indien die twijfeling (aan sommige verhalen der Evangelien) uit verkeerd begrip van het verhaal des Evangelies voortkomt, dan valt ze van zelve zoodra de lezer eene ware voorstelling krijgt. Maar is de twijfeling dieper geworteld, dan is het noodig, dat de zaak begrijpelijk worde gemaakt, en dat aangetoond worde, hoe redelijk zij is, en met andere erkende waarheden in overeenstemming. Ik zal geene zwarigheid van dien aard vermijden te bespreken, maar helder maken en als redelijk doen kennen al wat ik kan.’ (blz. 10)
‘Menige gebeurtenis wordt voor een wonder aangezien, die het toch niet is, en terstond duidelijk en verstaanbaar wordt, wanneer wij ze in het licht van die tijden plaatsen.’ (blz. 12)
‘Onbevooroordeeldheid is onmisbaar - - - gij en ik, wy hebben alle onze
| |
| |
denkbeelden, waar of onwaar, omtrent 's Heilands persoon en werk; zoo wij nu alleen onze denkbeelden in de Evangelien willen vinden, uitgaan van de stelling, dat er niets anders in kan staan, dan dat wij denken, dan doen we beter in 't geheel niet te beginnen, want dan is alle nut, dat wij uit ons onderzoek zouden kunnen trekken, reeds van te voren verloren. Onbevoordeeld moeten wij ons aan den arbeid begeven.’ (blz. 13)
Deze zinsneden, aandachtig overgelezen, uit 's mans helder hoofd op het blad gekomen (bovenal die met een bijzondere letter ‘curcijf’ gedrukte) kunnen den lezer zeer behulpzaam zijn, ter beantwoording der vraag: op hoedanige wijze en naar welke methode, heeft Dr. Meijboom het Leven van Jezus willen beschrijven, en welke is hier de grondtoon, die door het gansche werk, als de dominerende, zal vernomen worden -? Naar het ons toeschijnt, vooral met het oog op de aangehaalde Inleiding, wenscht de bewerker, vooral, eene populaire, stichtelijke rigting te volgen, - hij verklaart zelf:
‘Zoo zal bereikt kunnen worden het doel, dat ik mij voorstel: bevestiging van het geloof, en heiliging van het leven in den Zone Gods.’ (blz. 10)
Een schoon, en heerlijk doel!-
Maar de methode, de methode, vraagt men met een zeer bedenkelijk gelaat, - dat nog veel bedenkelijker wordt, als wij ons hier de tronie van eenen geleerde of bepaald godgeleerde verbeelden, die met en nevens dit laatste Leven van Jezus, door Dr. Meijboom, even het oog werpt op die vrij breede en gevulde plank in zijn boekenkast, waar hij nevens elkaâr geplaatst ziet de verschillende levensbeschrijvingen van Hem, door:
hess,
greiling,
von ammon,
strauss,
neander,
hase,
j.p. lange,
van oosterzee!!
- om geene anderen te noemen, - wat al verschil van opvatting, van methode, van opvatting, van invatting, van uitvatting, van dogmatisme of anti-dogmatisme! van uitlegkundige scherpzinnigheid, of leerstellige kluisters! van vrijzinnig ontwikkelen, of mystiek inwikkelen! van anthropologisch of psychologisch overwigt! - wat al licht en schaduw op hetzelfde grootsche, eenige beeld geworpen -: hier, eene hemelsche, daar eene aardsche, dan eens gecombineerd aardsch-hemelsche - verschijning - hier eene communicatio idiomatum van geest en stof, daar eene neutralisatie en willekeurige afscheiding; - hier het vaandel van Arius ontplooid - daar de strijdakse van Athanasius opgeheven - en nu, naast en nevens dat alles, eindelijk ook nog de opvatting van - van:
Dr. Meijboom - een Groninger! - ja een Groninger -! Ach, zweeg men toch, eens en vooral, van namen, plaatsen, en provinciën, waar het de hoogere waarheid geldt! Is ergens het onzalige provincialismus onverdragelijk, en verwerpelijk, 't is hier, hier, waar de waarheid het eenige, het groote vaderland is, de Christelijke vrijheid het algemeene burgerregt, het ongedwongen onderzoek de acte van naturalisatie, en het geheiligd geloof de waarachtige burgerkroon -! Wilden die brave menschen, zij bovenal, die met de ‘wonderbaar’ aangeprikkelde belang- | |
| |
stelling jegens den Groninger persoon, de Groninger werken van Dr Meijboom, bezield en tot aan de keel toe vervuld zijn, liever vragen: welks geesteskind hij is, dan in welke provincie hij te huis behoort -! 't Kon immers gebeuren, dat een Amsterdammer, of Rotterdammer, of Hagenaar, ruim zoo kerkelijk regtzinnig ware of dreigde te worden, dan een orthodoxe Groninger, of iemand in de provincie, meer buiten af in de Ommelanden - bij voorbeeld te Ulrum -!
Dr. Meijboom zoekt in zijne levensbeschrijving, blijkens zijne eigene woorden, niet naar eene bepaalde, afgeperkte en leerstellige dogmatische loop- en renbaan; - ook niet naar eene slaafsche onderwerping aan zulk een ding, dat men met een zeer veel of nietsbeteekenend woord - eene school - noemt; - ook niet, naar een oratorisch of rhetorisch uitgewerkt, kunstkeurig bloemstuk, dat door taal en stijl meer dan eens is overgevernist - (eiwit); - ook niet, eene geleerde, bloot wetenschappelijke voorstelling, waar de aanteekeningen en noten, als bond- en togtgenooten, den held (schrijver) schier onzigtbaar en onkenbaar maken, en in digte zwermen omfladderen - of, telkens onder het gesprek, op eene alleronaangenaamste, onwellevende wijze, bij elke zinsnede - in de rede vallen, - zoo dat men geen oogenblik rust heeft om den spreker zelf behoorlijk te volgen, en gedurig deerlijk gestoord en geplaagd wordt door die ongetemde praters, bemoeiallen en medesprekers, onder aan den voet der bladzijden.-
Dr. Meijboom wil waarheid - zuivere Evangeliesche waarheid - en begrijpelijke waarheid - waarheid, die niet terugdeinst voor zwarigheid en moeijelijkheden van velerlei aard, - hij wil volstrekt onbevooroordeelde waarheid, - ziedaar, wat hij wil. - Zonderling intusschen, ja zeker, zeer zonderling, dat alle levensbeschrijvers van den Heer verklaren, juist hetzelfde te willen, als uit éénen mond: - dat bij hen die Evangeliesche waarheid, het Ur-Evangelium, het oorspronkelijk Evangelie moet zijn, en dat zij evenwel tot zeer verschillende en tegenstrijdige resultaten zijn gekomen met die eenparige waarheid - is dat niet zonderling?
Heeft Dr. Meijboom nu, - ziedaar de cardinale, de hoofdvraag, ‘die Lebensfrage’ - heeft hij werkelijk die waarheid gevonden, gegrepen, en kunnen wij ons gerustelijk aan zijne leiding toevertrouwen? - Tot de beantwoording van die vraag behoort nog al wat - en wij wenschten, dat wij er ons van konden ontslaan, - maar zien er waarlijk geen kans op.-
Voor velen zijn deze woorden van den geleerden schrijver verdacht, bedenkelijk, omineus (blz. 13: ‘Gij kent het oude spreekwoord: daar is geen ketter of hij heeft zijn letter - gij weet hoe velen klagen, dat ieder in den Bijbel leest en vindt al wat hij denkt. - Die beschuldiging bewijst niet, dat de Bijbel waarlijk zoo dubbelzinnig is, maar wel dat de menschen hem veelal met heel wat vooroordeel plegen te lezen, en er dikwijls wel bewijzen in zoeken voor hunne eigene meening, maar geene teregtwijzing, niet wat de Bijbel zelf ons leert.’ -
Hier, hier wringt en knelt de schoen - wel zeer hard en pijnlijk - zóó pijnlijk dat men zou kunnen schreeuwen van pijn -: de meening! de meening! - de meening van Dordt, van Heidelberg, of Genève, van Berlijn, van Tubingen en Leipzig - of de meening van Utrecht - Leiden - Groningen -
| |
| |
Arnhem - Ulrum! - de meening, de meening! - met dat allerverbazendste, gewigtige, en groote woord, zal men, vroeg of laat, Dr. Meijboom - voor de vierschaar dagen - voor de vierschaar - welke? welke? - Ach - wederom: voor de vierschaar der - eigene meening!!
Waarheen in dezen nood?-
Al die ‘meeningen’ in de zoogenaamde geleerde en kerkelijke wereld, ziet: zij spelen met elkaâr - (men vergeve ons de kinderlijke vergelijking -) krijgertje, - zitten elkaâr na, over banken en stoelen - of wel, 't gaat hier even zoo, als waar de kinderen ‘blindemannetje’ spelen, en menigeen die zelf niet ziet of meent, blijde is, als hij de eene of andere meening maar bij het hoofd heeft gevat, en nu zegt: dat het spel uit is -!
Over de methode en meening van Dr. Meijboom zal het best geoordeeld kunnen worden, wanneer wij hemzelven hooren, en wel in meer dan ééne hoogst belangrijke opvatting der Evangeliesche verhalen, welke door den prediker en godgeleerde, in het tweede deel, zijn behandeld. - Daar wij, helaas! zooals alle menschenkinderen, ook in de kolommen van dit Tijdschrift, aan ruimte en tijd (volgens vader Kant, wel bekend) gebonden zijn, moeten we eenen wissel trekken op het geduld onzer lezers, en hopen, in eene volgende aflevering, den blik te werpen en te vestigen op het tweede gedeelte van het veel besproken werk. - Tot zoolang dus, vaarwel!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|