De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 466]
| |
III.
| |
[pagina 467]
| |
Hoe dikwerf ondersteunen zij, die verstandige, bedaarde, aan invloed zoo rijke deelgenooten, de wankelende trouw en hulp der oorspronkelijke firma: ‘vader en moeder?’ - en schieten uit en schieten voor: goeden raad, hulp, - ja ook geld en kracht van vermaning, soms bedreiging en bestraffing - met één woord: het grondbegrip van een oom of van eene tante, het ideaal, de grondvorm en type is hier zoo rijk en veel omvattend, dat wij niet zonder eenige inwendige ontroering en beweging der ingewanden, aan die zoo gansch eigenaardige soort van lieden kunnen denken, welke als vice-vaders en vicemoeders, als secundi en secundae in den familieraad, als plaatsvervangers en surrogaten, als effigie-ouders der ouders, telkens, ook in ons leven, met meerder of minder luister optreden. - Om die reden wekt het, ten minste bij den levensbeschrijver van Steventje, eene smartelijke, en pijnlijke, en ondragelijke gewaarwording op, als wij in sommige gezinnen werkelijk ooms en tantes ontmoeten beneden de 18 jaren oud, zoo als dit door vroege, en verwarde, en curieuse huwelijkscombinatien, inderdaad pleegt te geschieden. - Neen, neen, neen! gij onmondige, kinderlijke, soms kinderachtige familieleden, met uwe zeer kleine neven en nichten bij u - gij zijt den titel en den naam, de waardigheid onzer bevoorregte vennooten, nog niet waardig, gij gevoelt nog niet welk een gezag, eene autoriteit, welk een onwillekeurig despotismus in uwe hooge en gewigtige betrekking ligt verborgen. - Men moest aan den redelijken, christelijken mensch, den titel, meergemeld, nooit verleenen, vóórdat men tusschen de dertig en veertig jaren is opgeklommen, reeds den baard om de kin heeft, en behoorlijke basstem bezit, of, wat de vrouwen betreft, in dien leeftijd, als ze over de eerste betooverende begoocheling der aanstaande echtgenooten - (burgerlijk ‘vrijen’ genoemd) - heen zijn, over de alvermeesterende begoocheling van nieuwe modes, nieuwe hoeden, nieuwe romans, nieuwe talmaas, nieuwe kleedjes, nieuwe zomer- en winterhoeden (hier bis, da capo), - dan eerst breekt het tijdperk aan waar men u, of iemand zich, - als oom of tante, naar regt en billijkheid mag begroeten. Ook Steventje Kraanvogel genoot het voorregt, zeer vroeg onder het opzigt van ooms en tantes, naar hoogere beschikking, geplaatst te worden: Tante Jet, Tante Krisje, Tante Pietje, respectieve en respectabele deelgenooten, die met en nevens den braven torenwachter, zoo als later blijken zal, voor de opvoeding van onzen held op zeer verschillende wijze hebben gezorgd. Wij gevoelen in dezen oogenblik, voor den schrijflessenaar gezeten, de groote moeijelijkheden om ‘vrouwelijke karakters’ eerst op het papier, en dan voor het zielenoog der lezers, naar hun sensorium, en mogelijk verder, in hun hart of verstand te brengen. - Een boom, een landschap, een oorlogsveld, een huisgezin, eene koningskrooning, eene revolutie, een winterstorm, een schipbreuk, een Bijbelsch tafereel, of een kerkelijk dito - dat alles laat zich op de eene of andere wijze beschrijven, - en ten minste eenigzins verstaanbaar, door letters en gecorrigeerde drukproeven, voorstellen - maar een vrouwelijk karakter, - daarvoor stond menig genie, - daarvoor huiverde menigeen, in het volle gevoel zijner | |
[pagina 468]
| |
onmagt, terug - ja men begon te spreken van het vat der Danaïden, van een onbeklimbaren berg, van een afgrond, onpeilbaar. - Op welke wijze zullen wij het aanvangen, de drie beschermgodinnen van Steventje u eenigzins naar waarheid voor te stellen, opdat ge er dat belang in stelt, 't geen wij er natuurlijk in vinden - opdat gij ze min of meer zult lief krijgen? - Ten einde raad, en reeds geheel ontmoedigd, zullen we uit wanhoop aanvankelijk de proef wagen om - tante Jet, tante Krisje, en tante Pietje - aan te kleeden - ja, wij zeggen dit als bewijs onzer gevestigde menschkunde - om haar aan te kleeden - en later - bloost en verschrikt niet! - uit te kleeden - alles in eer en deugd - zonder eenig perikel of gevaar.
De zuster van vrouw of weldra jufvrouw Kraanvogel, hier de oudste in jaren, was gewoonlijk in het donkerbruin gekleed, een kleedje tot bovenaan digt, zoo als het heet; een klein, zeer wit en helder kraagje, met schulpjes, zeldzaam met uitgewerkte bloempjes - zij droeg boven- en buitendien een zwarten doek, met weinig schreeuwenden rand, en stevige, gezonde, dikgezoolde schoenen - nooit, nooit overschoenen - vooral geene Amerikaansche of gomelastieke - zij droeg nog, boven en buiten dat alles - een beslissend hoofdkenmerk - ja zij droeg - de oude, stille, veelbeteekenende kornet! -! - dat onvergetelijke, echt burgerlijke, oud-vaderlandsche, innerlijk-deftige, hoofdtooisel, waardoor het vrouwelijk, min of meer gerimpeld gelaat, in een behagelijke, ovalen lijst gezet - spreekt, wel eens echt vaderlandsch spreekt - die smalle, eenvoudige kant van buigzaam karkas, dat zacht gewelfde schedelbedeksel, waaronder het breede, lange, zwarte lint de ontbrekende haarvlechten listig vergoedt, en die aangename ronding te weeg brengt, welke de heeren officieren, met de gevulde manhafte borstwatten onder de ringkragen, mede heldhaftig weten te bewerken. - De kornet heeft en behoudt, op het vrouwelijk hoofd, eene eigenaardige beteekenis -: eene spraak, ja wilt ge een Hollandicisme, dat tegen het Gallicisme der gekrulde of zwaargehairde jeugdige hoofden of kopjes, geweldig afsteekt - zelfs de lach, die uit een mond onder een echt deftig kornetje verschijnt, - de grap, die daar wordt gehoord en losgelaten, en vooral de ernstige bedreiging, die daar vernomen wordt, - dat alles staat onder den onmiddellijken, deftigen, indrukmakenden invloed der - kornet. Zoo was tante Jet, ruim vijftig jaren oud, lang en smal, altijd, uitgenomen des zondags, als ze naar de kerk ging, in het donkerbruin; alsdan in het zwart - in dien kostbaren, getrouwen, keurig bewaarden, moiréën-japon, zonder strook, of twee- of drievoudige onderverdieping, - alles oud-vaderlandsche eenvoud - en toch, gij zoudet het alweder niet bemerkt hebben, als wij dit u niet aantoonden, onder het ontzag en eerbied inboezemende kornetje, kwamen ter regter- en linkerzijde van de beide, reeds gemarmerde en fijn-dooraderde slapen van dit Tantes-hoofd - altijd twee kleine, zwarte, zeer keurig verzorgde, geplakte - krullen, of zoo iets te voorschijn, die nimmer ontbraken. - Waarom tante Jet deze kleine ornamenten, altijd zigtbaar genoeg, deed verschijnen, - en ze nimmer onder het sneeuwwitte hoofdbedeksel wegstopte - dàt zijn zaken die wij tot heden toe niet heb- | |
[pagina 469]
| |
ben kunnen ontraadselen - en laten dit vraagstuk ter beantwoording aan onze menschkundige lezers gerustelijk over.
In het tweede gelid - voorwaarts! - onze waarde tante Krisje! - Is het niet vreemd, dat deze jongere zuster bijna nooit tante Kris, - maar altijd met het verkleinwoord, tante Krisje, werd genoemd? dat men bijna nooit, zelfs niet door Steventje, als hij een ondeugende bui had, zooals wij allen, gij lezers, en ik de biograaf - hoorde zeggen - tante Jetje - maar wel in den regel tante Krisje! - O die lieve verkleinende woorden, wij moeten er even bij stilstaan - ook uit een wijsgeerig, zielkundig, taalkundig beginsel - verkleinwoorden! en waar al niet? O, onverklaarbare menschenwereld!: ons lieve Heertje! - lieve hemeltje! - het lieve zonnetje! - waarom hier, om 's hemels wil! - miniaturen geschilderd, waar alles schier onmetelijk is? - Zegt dan, dwaze menschen! als ge toch wilt, van uw dik, zwaar, plomp kind, met een waterhoofd, met beenen als bloedworsten: - mijn hondje! - zegt van uw echtgenoot, boven de vijf voet lang of auderhalf el breed: - mijn engeltje! - zegt van uwe ziel, die diep bedorven en ontheiligd, of werkeloos, of geheel ingedommeld is - zoo als keizer Hadrianus: - mijn lief zieltje! ‘animula pallidula!’ - maar verkleint dan toch niet wat reeds grooter dan groot is. - Wonderbaar, dat men in het gewone, dagelijksche leven, van zekere omineuse, gevaarlijke personen en zaken sprekende, het verkleinwoord juist weglaat -: de duivel haal u! - immers nooit: - het duiveltje haal u? - ga naar den drommel of naar de hel - immers nooit, zoo ver mij bekend is: - ga naar het drommeltje of naar het helletje? - Ligt er dan eene onverklaarbare toenadering, ja zelfs een zekere geloofsootmoed - in dat - ‘tje’ - dat we juist dáár vinden, waar het wijsgeerig en taalkundig niet behoort? -?-
Tante Krisje intusschen mogt het miniatuurplaatsje wel innemen, en het worde haar, naar regt en wet, toegeëigend. - Zij behoorde tot die kleine, magere, zeer ligt beweegbare en zeer gemakkelijk verplaatsbare, vrouwelijke personen en voorwerpen, die van aard en natuur onrustig en ongedurig zijn. - Zij had, om hier weder de harmonie te bewaren, kleine oogen, kleine handen, en gebruikte zelve gaarne, als terugwerking van haar naam, kleine woorden - (of met uw taalkundig verlof, vergeef de zonde voor deze maal) - kleine woordjes. - Intusschen was zij, nevens hare oudere zuster gesteld, meer naar en voor de wereld; - want nimmer was haar hoofdje met de zusterlijke kornet bedekt geweest - maar gewoonlijk met een sierlijk, wel en net opgemaakt mutsje, waaraan ligt paars lint, ja, zelfs heeft men, bij zekere gelegenheid, later te beschrijven, eenige bloemen onder het meer wereldsche hoofdtooisel willen zien: - ligt paars was het lievelingsthema, waarop tante Krisje hare garderobe componeerde; meermalen dreigde zij tot het blaauwe of groene over te gaan, en was bekend wegens de allerkeurigste kraagjes, die zij voor anderen, en vervolgens voor zichzelve maakte; om welke reden het te bejammeren is, dat Steventje een neefje en geen nichtje was. - Tante Krisje kwam, zooals men teregt alom verkondigde, ‘netjes voor den dag.’ - Zij had buitendien de oude gewoonte der | |
[pagina 470]
| |
heidensche en wilde volken over gehouden, om kostbare oorringen te dragen, welke door de behoorlijke snede en vorm van het mutsje hun effekt zelden misten, - ook was ze eenigzins verzot op vingerringen, en had hier het minimum (in onzen financiëlen tijd dadelijk verstaanbaar woord) op vier stuks aan de regterhand gebragt. - Daar zij het voorregt van den hemel had ontvangen om kleine, witte, behagelijke handen en vingers te bezitten, en dus dagelijks te kunnen laten bezigtigen, waren deze onschuldige vingerkluisters, deze pijnlooze gordels van het teedere, vrouwelijke vleesch, bij haar althans niet ongepast. - Zelfs had tante Krisje zomer- en winterhoeden, die al zeer en zeer naar den smaak waren, en meer dan eens, vooral omstreeks het begin van November en het begin van Mei, de stille en luide verontwaardiging van zuster Jet hadden uitgelokt, en zeer scherpe en bijtende recensiën deden ontstaan, die den huiselijken vrede dreigden te verstoren. - Bovenal beweerde de oudere zuster, dat die bonte bloemen al zeer sterk - ‘hokten’ - met de geliefkoosde kleur, welke de jongere zuster met onbedwingbare hardnekkigheid bleef handhaven, en wel zegevierend. - Nog iets - tante Krisje was eventjes, eventjes veertig jaren oud - en daarom ( ) hier vulle de geneigde lezer den verdwenen volzin tusschen de twee haakjes zelf in - s.v.p.!
Eindelijk tante Pietje - onze waarde, trouwe, lieve Petronella. - Zij was, zoo als men zegt, de middelste, en tevens de meest zwaarlijvige en sterkere - zij had, en dit is alleropmerkenswaardigst - (ach, konden we hier een sterker sprekend woord vinden!) - zij had geene lijf- of lievelingskleur, geene bijzondere aanhankelijkheid aan eenigen kleedervorm, maar toch ‘knap in de kleêren’ - uiterst net en zindelijk - wij zien haar in de keuken, en in den kelder, en op zolder, en alom, zeer rap, met den witten boezelaar voor, de mouwen hoog opgestroopt, en het hoofdhair, naar de wet der natuur, los en bevallig naar de beide zijden van het hoofd, oost- en westwaarts heengebogen en bevestigd. - Zij is in de week meer duurzaam dan keurig, meer tegen wind en weder bestand, gekleed, en draagt, tot onophoudelijke ergernis der beide zusters, den ouden, groenen, geruiten mantel, die haar weldoorvoed ligchaam sedert zeven jaren beveiligt en beschermt. - Zij heeft groote, roode handen, die dadelijk, ook door de meer platte nagels en de lederachtige opperhuid, de overtuiging bevestigen dat tante Pietje - die weet en wil - ‘uit te steken’ - zoo als dit groote woord veelbeteekenend zegt: - in zekeren zin bezit zij, onwetend en onwillekeurig, eene aangeborene deftigheid en huiselijk overwigt, waardoor de beide zusters in bedwang worden gehouden. Goede, brave, verstandige menschen, van Adams en Eva's geslachte! - die ons tot dusverre zijt nagetreden, - verschooning, verschooning!! - dat we u zoolang bij dit drietal bepaalden, en helaas! ons Steventje uit het oog verloren. - Dat is het onheil, het groote kwaad, aan deze en soortgelijke levensbeschrijvingen onafscheidelijk verbonden, dat wij telkens uit de rails geraken, en uw lankmoedig geduld moeten inroepen, om er ons weder in te zetten; - intusschen zult ge weten, dat het werkelijke leven eigenlijk niets anders is dan gedu- | |
[pagina 471]
| |
rige buiten-sprongen - zij-sprongen - bokken-sprongen - capriolen - en menigeen den regten weg niet vindt, of als hij dien gevonden heeft, daar weder afhuppelt - zoo gaat het ons - en zoo zal het velen gaan; - neemt voorloopig onze drie tantes in uwe genadige bescherming, en vergunt ons, als wij haar eerst, tant soit peu, voor u hebben ‘aangekleed,’ op eene geheel andere, volstrekt niet onbehoorlijke, of ongepermitteerde wijze - haar ook weder ‘uit te kleeden.’ - In die zoete verwachting, tot later, en tot wederziens. Spiritus Asper en Lenis. |
|