ren. Dat mogen wij voor onszelven doen, wanneer wij het ter eigene stichting of leering ter hand nemen; hoe dikwerf ook ingenomen, houden wij dit standpunt niet voor het regte van een' referent. Bij elke zienswijs kan arbeid van dezen aard wetenschappelijke en andere verdiensten hebben, of een prul zijn. Men heeft van de eene en andere soort aan beide zijden, wij zouden haast zeggen, aan alle kanten. - Het is niet regt dat men niet den ijver, de gemoedelijke trouw aan de waarheid, het juiste oordeel, zelfs der scherpzinnigheid geregtigheid laat wedervaren, omdat de schrijver welligt van andere praemissen uitgaat, eene andere zienswijs huldigt dan wij. Immers dáár ligt de grond en reden van de meest en verst uiteenloopende beschouwingen en resultaten. Wel zeer dikwijls is het woord van Lichtenberg van toepassing bij verschil en strijd: ‘Ihr glaubt, Ihr habt ihre Ueberzeugung der Wahrheit, der Stärke ihrer Argumente zu verdanken? Ihr irrt, sonnst müsste jeder der sie hört davon eben so überzeugt werden wie Ihr selbst.’ En dat wij nu juist op dát standpunt staan, dié zienswijs huldigen; wat al heeft daaraan toegebragt? Het zou soms verrassend wezen, wanneer wij konden zien, hoeveel daarvan niet, althans minder aan den mensch zelf ligt, hoe aanleg, opvoeding, de zijde van waar en de hand door welke men ons tot de waarheid en vooral tot de hoogste Waarheid trachtte te voeren, veel toebragt om ons te maken tot hetgeen wij zijn. Onder onze vrijheid in dezen loopt veel wat wel onvrij mag heeten. Wij willen voor onzen persoon zelfs bekennen, dat wij meermalen, wanneer wij de verzekerdheid, de rust van enkele orthodoxen, ja van Katholieken, op enkele punten waarnamen, hebben gewenscht
- laat het in 't oog van sommigen zwakheid wezen!- dat onze overtuiging ook in allen deele zoo gevestigd, ons systeem zoo afgerond mogt zijn.
Wij brengen dit niet in het midden, alsof wij eene tegenovergestelde zienswijs aankleefden, als die welke wij in het hierbij aangekondigde werk ontmoetten; integendeel. En juist daarom achtten wij het te meer eene voegzame gelegenheid om dit punt te bespreken, wijl wij ons met de beschouwingen van den heer Hoekstra zeer goed kunnen vereenigen. Wij kennen zijn vroeger werk niet, en weten dus niet, in hoeverre dit draden opvat en voortspint, aanvult en mogelijk teregt wijst. Dat hij zijne theologie wel ook nog niet als in alle deelen gereed, omnibus numeris absoluta - beschouwt; dat geeft hij bereids in de voorrede te kennen. - Overigens ontvangen wij hier, mogen wij afgaan op de inrigting, tenzij deze opzettelijk ware gekozen, op de toespraken en op enkele wendingen, bijv. blz. 83, preken, ten minste wat daarvoor heeft gediend. Wij voeren dit aan, om ook daarmede te verontschuldigen, dat hier niet altijd in leerstuk en geloofswaarheid zoo diep is ingedrongen als de meer wetenschappelijke lezer zou verlangen. Het werk is op leering, maar tevens op stichting en bestuur aangelegd.
Klaarheid is een van de wezenlijke verdiensten. - Door het verstand op het hart - is des schrijvers leus en doel, soms vast genoeg in 't oog gehouden. Toch is het in zijn werk niet enkel dor ‘ergo, ergo;’ daarin is warmte en straalt overal hooge ingenomenheid met den persoon des Heilands in de oogen. Behalve de eerste beschouwing over de vroegtijdige godsvrucht van Jezus, zijn zij genomen uit den tijd der eerste openlijke optreding en der