De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.Bijbel voor het Christelijk gezin.Uit de oorspronkelijke talen op nieuw overgezet en ingerigt naar de behoeften van den tegenwoordigen tijd, door H.F.T. Fockens. Theol. doct. en pred. te Twijzel en Koten. Te Franeker bij E. Ippius Fockens. 1e en 2e aflevering.Hoezeer onze oude Bijbelvertaling door alle deskundigen wordt geroemd, als een meesterstuk van geleerde kennis der oorspronkelijke talen, zoowel als van de Nederduitsche, verlangt men in onzen tijd evenwel naar eene andere overzetting. De theologische wetenschap heeft groote vorderingen gemaakt; vooral is de kennis der Hebreeuwsche taal, sedert den tijd der Statenoverzetting, aanmerkelijk gevorderd en men verlangt dan ook eene Bijbelvertaling, die de vruchten van langdurig en naauwgezet onderzoek den Bijbellezer mededeelt. De taal van onze oude overzetting is daarenboven voor onze tijdgenooten onduidelijk, min aangenaam en wel eens minder gepast voor een kiesch oor. Vooral kunnen de dichterlijke gedeelten der H. Schrift beter vertaald worden, zoodat men derzelver schoonheden meer gevoelt, gelijk latere vertalingen der Psalmen bijv, hebben bewezen. Niets kon ons echter minder bevallen dan die Bijbels met verbeterde spelling, waardoor men aan de behoefte van onzen tijd trachtte te voldoen. Daardoor werd de H. Schrift in haar ouderwetsch, maar eerwaardig kostuum op eene min waardige wijze gemoderniseerd, en de vereeniging van nieuwe en oude woorden en volzinnen was niet zelden aanstootelijk. Wij hebben in den Tijdspiegel onze gemoedelijke bezwaren tegen eene Bijbeloverzetting medegedeeld, die van de Synode zou uitgaanGa naar voetnoot*); des te meer zijn wij echter ingenomen met elke vertaling, die door bijzondere, daartoe bevoegde geleerden, aan het publiek wordt aangeboden. De heer Fockens, predikant te Twijzel en Koten, door zijne schriften reeds gunstig bekend, heeft eene vertaling ondernomen van de H. Schrift, die aan de behoefte van den tegenwoordigen tijd voldoen en ingerigt zijn zal voor het Christelijk gezin. Twee afleveringen zijn | |
[pagina 322]
| |
reeds gedrukt, die de twee eerste boeken des Bijbels en een gedeelte van het derde boek bevatten. Wij hebben die afleveringen met groot genoegen gelezen en durven deze onderneming met vrijmoedigheid aan onze lezers aanbevelen. Het werk zal verschijnen in ongeveer 12 afleveringen. Iedere aflevering zal 6 vel druks bevatten en f 0,90 kosten. Men zal dus het geheele werk voor ruim 10 gulden kunnen verkrijgen. Voorzeker een geringe prijs in vergelijking van de som, die wij vroeger voor Van der Palms Bijbelwerk moesten betalen. Het werk zal in drie of vier jaren compleet zijn. Als onze lezers deze vertaling van de beide eerste boeken des Bijbels met de zoogenaamde Statenoverzetting wilden vergelijken, dan zouden zij zeker toestemmen, dat menige plaats beter en duidelijker kan vertaald worden, hoe lief hun ook de oude overzetting moge wezen. Zoo is onze oude vertaling dikwerf onduidelijk, en het eerste vereischte van eene overzetting is toch, dat de zin des schrijvers verstaanbaar voorgesteld wordt. Zoo zegt Jacob tot Laban, Gen. XXX: 30, de Heer heeft u gezegend bij mijnen voet. Dit is nu zeker letterlijk vertaald, maar voor den Hollandschen lezer zeer onduidelijk. Beter heeft Fockens vertaald: de Heer heeft u, waar ik mijn voet zette, gezegend; terwijl Van der Palm vertaalde: onder mijn bestuur. Als men tot grondregel bij het vertalen aanneemt, dat men den zin der woorden van den grondtekst ten volle moet uitdrukken, maar ook op dezelfde wijze moet uitdrukken als het in den grondtekst geschiedtGa naar voetnoot*), dan zal men de vertaling van Fockens boven de beide andere stellen. - Onze oude overzetting vertaalt, Gen. XXXI: 20, Jacob ontstal zich van het harte Labans. In den grondtekst leest men: Jacob stal het hart van Laban. Men verstaat dit van Jacobs heimelijke vlugt en vertaalt dus duidelijker: Jacob vertrok steelswijze. De Statenbijbel kon niet letterlijk vertalen: Jacob stal het hart van Laban en zou dus beter gedaan hebben, duidelijker de bedoeling uit te drukken. - Zoo zegt onze Statenbijbel, dat de kinderen Israëls de verrukte zenuw niet eten (Gen. XXXII: 32), waarschijnlijk is de pees bedoeld die van de dij tot de enkelen gaat (nervus ischiaticus). Fockens vertaalt: de zachte spier. - Jozef vervolgens zegt tot Potiphars vrouw: zie mijn heer heeft geene kennis met mij, wat er in den huize zij (Gen. XXXIX: 8). Terwijl de Hebreeuwsche tekst ongetwijfeld bedoelt, dat Potiphar zich met niets in huis bemoeide, had onze Statenoverzetting duidelijker kunnen vertalen. - Toen Jozefs knecht den beker zijns meesters bij diens broeders zocht, zeide hij: Is 't deze niet daar mijn heer uit drinkt en daar bij hij (iet) zekerlijk waarnemen zal. Wie verstaat den zin dezer laatste woorden? Fockens vertaalt: waardoor hij verborgene dingen weet, en teekent daarbij aan, dat de knecht zijnen meester wil voorstellen, als een kenner van geheime zaken, waarvoor Jozef in Egypte doorging (Gen. XLIV: 5). - In het XLIXe kapittel van Genesis voorspelt Jacob aan Jozefs nakomelingen, volgens onze Statenoverzetting, zegening des hemels van boven, met zegeningen des afgronds die daar onder ligt. Wie begrijpt wat zegeningen zijn des afgronds, die daar onder ligt? De grondtekst spreekt van zegeningen der diep liggende waterbronnen, gelijk Van der Palm zoo goed vertaalt. Onze Statenoverzetters hebben ook wel eens de meening des schrijvers minder | |
[pagina 323]
| |
juist uitgedrukt, omdat zij een woord van meer algemeene beteekenis in den bijzonderen zin opgevat hebben, die dat woord wel hebben kon, maar niet noodzakelijk hebben moest. Daardoor werd dan onze Statenoverzetting wel eens onduidelijk. Toen Jozef zich aan zijne broeders had bekend gemaakt en hen naar Kanaän terug zond, zeide hij: wordt niet bewogen op den weg (Gen. XLV: 24). Jozef bedoelt zeker, dat zijne broeders niet moesten ontroerd worden, door de vrees voor de gevolgen van hun gedrag jegens hun broeder, dat nu bekend geworden was. Onze Statenoverzetters nemen het woord bewogen op in de bijzondere beteekenis van bewogen worden door toorn, en vertalen onjuist en onduidelijk: verstoort u niet op den weg. - Gen. XLIII: 34, verhaalt de geschiedschrijver dat Jozef zijne broeders aan den maaltijd ontving voor dat zij hem kenden. Bij overvloed van spijs en drank werden de broeders verheugd en vrolijk. Het Hebreuwsche woord, hetwelk niet noodzakelijk dronken worden beteekent, wordt door onze Statenoverzetters nogtans in dien zin opgevat, en zij vertalen: en zij werden dronken met hem. Door te letterlijke vertaling is de Statenbijbel ook wel eens zeer onduidelijk. Exod. XXI: 6 bijv., waar Mozes gelast, om den knecht, die bij zijn heer blijven wil, tot de goden te brengen, en kap. XXII: 29, waar hij het volk beveelt: uwe volheid en uwe tranen zult gij niet uitstellen, terwijl Mozes op de eerste plaats, met het woord door goden vertaald, de overheid bedoelt, en op de andere plaats gebiedt, de eerstelingen te brengen van dorschvloer en olie- en wijnkuip. Het laatste woord beteekent in den grondtekst zeker tranen, maar ook dikwerf oneigenlijk het uitvloeisel van de pers, liquor stillans ex uvis et olivis. (Buxtorf, Lex. Talm. pag. 555). Hoe onduidelijk is de beschrijving van de wolk, die tusschen de Egyptenaren en de Israëlieten was, toen zij bij de Roode zee gelegerd waren. Die wolk was, volgens de letterlijke vertaling van den Statenbijbel, te gelijk duisternis en verlichtte den nacht (Exod. XIV: 20). Door de bijvoeging van een paar woorden had men de uitdrukking verstaanbaar kunnen maken. Zoo zegt Van der Palm: en de wolk was duisternis (aan de eene) en verlichtte den nacht (aan de andere zijde). Aldus werd het toch in navolging van Jonathan en Symmachus verstaan. Deze voorbeelden uit de twee eerste boeken des Bijbels bewijzen, dat de vertaling beter kan zijn, zoo als men uit vergelijking met het werk van Fockens kan zien. Hoezeer wij nu ook gaarne de voortreffelijkheid en de trouw vooral van onzen Statenbijbel erkennen, ziet men toch dat het werk niet volmaakt is. En ofschoon eene vertaling van den tegenwoordigen tijd ook niet volmaakt wezen zal, kan zij toch beter zijn dan de oude overzettting; vooral omdat de studie der oude talen groote vorderingen gemaakt heeft. De Bijbelvertaling van Van der Palm is wel voortreffelijk, niemand zal het ontkennen, maar nogtans kan zij minder bogen op naauwgezette trouw aan den grondtekst. ‘Van der Palm,’ zegt een zeer bevoegde beoordeelaar, ‘verklaart niet zelden, waar de Statenbijbel vertaalt, en stelt dan ook wel eens iets anders voor dan het oorspronkelijkeGa naar voetnoot*).’ Met groote belangstelling ontvingen wij daarom het werk van Dr. Fockens, waarover wij ons gevoelen gaarne willen mededeelen. 't Kan niemand verwon- | |
[pagina 324]
| |
deren, dat alles niet even goed ons beviel, en met bescheidenheid zullen wij onze aanmerkingen mededeelen. Met den Statenbijbel, de vertaling van Luther en vooral ook met die van Van der Palm voor oogen, betuigt de heer Fockens met naarstigheid gebruik gemaakt te hebben van alles wat de Bijbelverklaring van lateren tijd aan het licht gebragt heeft. Deze naarstigheid van den vertaler is uit zijn werk gebleken, en wij twijfelen niet of men zal hetzelve met goedkeuring ontvangen, ook wanneer men 't meer als eene herziening van de overzetting van Van der Palm wilde beschouwen. Vooreerst hebben wij met goedkeuring gezien, dat Dr. Fockens den tekst niet in verzen afdeelt, maar aaneengeschakeld voortzet. Er begint dus geen nieuwe regel met elk vers, maar daar alleen waar het onderwerp dat scheen te vorderen. De getallen der verzen zijn er aan den rand bijgevoegd, zoodat men even gemakkelijk een bepaald vers kan vinden. Omdat de afdeeling in verzen van lateren tijd is, had de vertaler volkomen vrijheid van dit gebruik af te wijken. Voor het Christelijk gezin is deze inrigting zeer doeltreffend, omdat men de H. Schrift nu gemakkelijker en ook duidelijker voorlezen kan, zoo als men opmerken zal, wanneer men een min geoefenden lezer de H. Schrift hoort voorlezen, zoo als zij nu afgedeeld is. Wij hebben vervolgens met genoegen opgemerkt, dat Dr. Fockens aan den oorspronkelijken tekst niet zelden getrouwer is dan de Statenoverzetting, zoo als uit een paar voorbeelden blijken zal. Abrahams knecht had geschenken medegebragt voor Rebecca; daaronder was een sieraad, hetwelk in het Hebreeuwsch wordt genoemd nedzem. Het beteekent neusversiersel, zoo als Fockens vertaalt, terwijl onze Statenoverzetters vertaalden voorhoofdsiersel. - Volgens onzen Statenbijbel ging Isaäk uit naar het veld om te bidden, toen Rebecca in aantogt was. Het woord, door bidden vertaald, beteekent, dat Isaäk zonder bijzondere reden naar het veld ging, om in de stilte van den avond na te denken. Beter ook dan Van der Palm, die wandelen heeft, zegt Fockens, om te peinzen. Onze oude overzetters verstonden het woord, als de Targumisten, van bidden. 't Woord zou dat kunnen beteekenen, maar hier moet de eigenlijke beteekenis behouden worden. - Toen Jacob meende, dat zijn zoon door een roofdier verscheurd was, zeide hij: ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen, volgens de oude overzetting. In den grondtekst staat Scheool, hetwelk door de oude Grieksche overzetting vertaald wordt door Hades en het doodenrijk beteekent. Onze oude overzetters vertalen min juist en laten Jacob zeggen, dat hij tot zijnen zoon in het graf zou dalen, terwijl hij meent, dat Jozefs beenderen onbegraven op het veld lagen. Dr. Fockens is soms getrouwer dan de Statenbijbel en Van der Palm. Bijv. Gen. XL: 16. De overste der bakkers verhaalt aan Jozef, dat hij in zijn droom had gezien, drie getraliede korven, volgens de overzetting der Staten en die van Van der Palm. Het Hebreeuwsche woord beteekent korven met wit brood. De vertaling getraliede korven is eene navolging van Symmachus, een ouden Griekschen overzetter, die geschreven had, иανᾶ βαϊνα. Dr. Fockens bleef daarentegen dikwerf aan den Staten-bijbel getrouw, waar van der Palm onnoodig daarvan afweek. Zoo lezen wij in onze oude over- | |
[pagina 325]
| |
zetting, Gen. XV: 12: En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zoo viel een diepe slaap op Abraham en ziet een groote schrik en duisternis viel op hem. Zoo vertalen Staten-bijbel, Luther, de oude Grieksche overzetting en Fockens, terwijl Van der Palm vertaalt een groote schrik met kille huivering overviel hem, en tot reden van zijne afwijking opgeeft, dat groote duisternis hier minder gepast is. - Van Gen. XVIII: 10 vertaalt Fockens het laatste gedeelte, even als de oude overzetting en Sara hoorde dit aan de deur der tent die achter hem was. Onnoodig vertaalt Van der Palm anders, met eenige verandering in de lezing: waar achter zij zich bevond. Ook Gen. XVIII: 19 blijft Fockens nader bij den grondtekst en de Statenoverzetting; God zegt van Abraham, want ik heb hem gekend. Terwijl Van der Palm heeft vertaald, want ik heb hem tot mijnen vriend verkozen, zet Fockens: Ik heb hem (voor mijnen vriend) erkend. - Gen. XLIX: 21 zegt Jakob van Nafthali, volgens onze gewone overzetting: Hij is een losgelaten hinde; hij geeft schoone woorden. Van der Palm keurde deze vertaling af, waarschijnlijk, omdat schoone woorden zoo slecht overeenkwamen met eene losgelaten hinde. Hij veranderde eenige klankstippen en vertaalde in navolging van Bochart: Nafthali is een wijd uitgestrekte eik, hij geeft schoone takken. Fockens blijft echter aan de gewone lezing, te regt, getrouw en vertaalt: een ranke hinde is Nafthali; bevallig is zijne rede. Aan den anderen kant week Fockens met regt van den Staten-bijbel af, waar Van der Palm de gewone vertaling behouden had, zooals Gen. XXX: 8. Ik heb worstelingen Gods met mijne zuster geworsteld, volgens den Staten-bijbel en Van der Palm. Fockens vertaalt: Ik heb hevige worstelingen met mijne zuster geworsteld, gelijk in dien zin ook gesproken wordt van bergen Gods en cederen Gods. Deze voorbeelden mogen strekken, om het werk van den heer Fockens aan te bevelen. Het blijkt hieruit dat hij met zelfstandigheid heeft gewerkt. Wij hadden echter ook aanmerkingen, zeiden wij, en wij zullen die thans mededeelen. De vertaler heeft vooreerst den oorspronkelijken tekst niet zelden belangrijk ingekort. Geheele verzen zijn onvertaald gebleven, omdat zij niet anders behelsden, dan hetgeen reeds gezegd was. Op ontelbare plaatsen zijn woorden uitgelaten, die uit het verband bekend waren, en waarvan de herhaling somtijds eene vermoeijende breedsprakigheid veroorzaakt. Waar de schrijver het zelfstandig naamwoord gedurig herhaalde, wordt in de vertaling van Fockens dikwijls het voornaamwoord in de plaats gezet. Het is waar, dat de stijl door deze bewerking niet zelden beknopter, bondiger en aangenamer wordt; het is waar, dat deze handelwijze den inhoud niet verandert en aan den schrijver vele moeite gekost heeft. En nogtans kunnen wij ons niet regt met deze manier vereenigen. De schrijver rigtte zijne vertaling in voor huiselijk gebruik, het is waar, maar evenwel moet eene vertaling - vertaling blijven. En een schrijver in eene andere taal overzetten, is: hetzelfde in die taal te zeggen en zooveel mogelijk op dezelfde wijze. Deze manier mag ook bij de letterlijke herhaling van wetten bijv. geheel onschadelijk zijn, in andere gevallen is zij het meestal niet. Wij winnen in het beknopte en krachtige van den stijl, maar verliezen in het naïeve en aanschouwelijke der aloude historie, ook als wij vooronderstellen dat | |
[pagina 326]
| |
aan den inhoud nooit te kort gedaan is. Omdat de grondtekst dikwijls het zelfstandig naamwoord herhaalt, moet men zeer voorzigtig zijn met het pronomen, dat ligt tot onzekerheid aanleiding geeft, zoo als het ook in de vertaling van Fockens hier en daar het geval is. Er wordt daarenboven te veel overgelaten aan de subjectiviteit des vertalers en de vertaling heeft meer het aanzien van eene vrije bewerking. Vervolgens achten wij het niet goed dat de heer Fockens ten onregte van de Statenvertaling afweek, ook daar zelfs, waar Van der Palm daaraan met regt getrouw bleef. Zoo vertaalden onze oude overzetters Gen. I: 4 letterlijk naar den grondtekst en God zag het licht dat het goed was. Dr. Fockens vertaalt hier minder goed en God zag dat het licht goed was. Waarom de Statenvertaling verlaten, waar zij uitmuntend was? - Abimelech was ontevreden, omdat Abraham hem ten opzigte van Sara misleid had. Wat hebt gij gezien, vraagt hij den herdervorst, dat gij deze zaak gedaan hebt. (Gen. XX: 10) Zoo vertalen de Statenbijbel en Van der Palm getrouw aan den grondtekst. 't Was onnoodig dus, dat Fockens de oude vertaling verliet en schreef: wat beoogdet gij toch met dus te doen, hetwelk daarenboven iets anders dan de grondtekst schijnt uit te drukken. - De Statenbijbel heeft Gen. XXXI: 21 letterlijk en zeer goed vertaald. En hij vlood, wordt daar van Jacob gezegd, en al wat het zijne was, en hij maakte zich op en voer over de rivier en hij zette zijn aangezigt naar 't gebergte van Gilead. Zoo vertaalt ook Van der Palm, den zin des schrijvers juist en op dezelfde wijze uitdrukkende. Fockens daarentegen heeft: en hij rigtte zijn togt naar het gebergte van Gilead.- Het aangezigt van Laban was, (Gen. XXXI: 2) niet als gisteren en eergisteren, volgens de oude vertaling en Van der Palm, die letterlijk overzetten. Fockens wijkt van beiden af en vertaalt minder trouw aan den grondtekst: het aangezigt van Laban was jegens hem niet als te voren. Zoo vertalen Statenbijbel en Van der Palm in het 7e vers letterlijk uw vader heeft mijn loon wel tienmaal veranderd. Fockens schrijft, minder trouw aan het Hebreeuwsch, uw vader heeft mijn loon vele malen veranderd. Insgelijks zou Dr. Fockens den Statenbijbel hebben kunnen volgen, waar die Gen. XVIII: 20 vertaalt: terwijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is en dewijl hare zonde zeer zwaar is. Dr. Fockens schrijft verkortende: daar het geroep der zonde van Sodom en Gomorra zoo uitermate groot is. Toen het Israëlietische volk van Aäron een gouden beeld verlangde en gouden versierselen in overvloed gebragt had, zegt de geschiedschrijver volgens den Statenbijbel en Luther. En hij Aäron nam ze uit hunne hand en hij bewierp het met een griffie. Van der Palm vertaalde en ontwierp met de stift eene beeldtenis. De 70 overzetters hebben иαί ἔπλασεν αὐτά ἐν τᾐ γǫαφίδι. De zwarigheden, het eerst door Bochart tegen deze vertaling ingebragt, kunnen uit den weg geruimd worden. Bochart vergeleek deze plaats echter met 2 Kon. V: 23 en vertaalde en hij Aäron verzamelde het in een zak. Schröder, Rosenmuller en Maurer volgden hem, en ook Fockens vertaalt in navolging van die geleerden: bond alles in een zak. Deze vertaling lijdt aan taalkundige gebreken, en wij kunnen haar met Dr. Fockens niet vernuftig noemen, omdat deze bijvoeging in den tekst vrij overtollig zoude zijn. Beter is 't dunkt ons ook hier den Statenbijbel te volgen. | |
[pagina 327]
| |
De Statenbijbel is Exod. XXVI: 1 wel minder juist maar verstaanbaarder dan de meer letterlijke vertaling van Van der Palm en Fockens. De oude overzetting spreekt van fijn getweernd linnen, Fockens van getweernden byssus. Deze laatste benaming drukt ongetwijfeld de stof beter uit, die Mozes bedoelt, maar zij is voor velen even onverstaanbaar als het Hebreeuwsche woord zelf. Een paar malen heeft Dr. Fockens, naar het ons voorkomt, zonder noodzakelijkheid van eene andere lezing gebruik gemaakt - wij meenen dat men alleen de gewone lezing verlaten moet, als de echtheid van eene andere door goede gronden kan gestaafd worden, of als de gewone lezing geen goeden of althans geen gepasten zin heeft. Zoo kunnen er nu wel eenige gronden aangevoerd worden voor eene andere lezing Gen. XXII: 13, die door Dr. Fockens gevolgd wordt, als hij vertaalt: toen zag Abraham een op zich zelf (dwalenden) ram met zijne hoornen vastgemaakt enz. Maar tegen de lezing en de vertaling van onzen Statenbijbel zijn te ligte bezwaren, om haar te verwerpen. Beter had men in de aanteekeningen van die andere lezing melding gemaakt. Zoo oordeelen wij ook over de verandering van den tekst Gen. XLIX: 10. De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo komt en hem zullen de volkeren gehoorzaam zijn. Zoo vertalen de Statenbijbel, Luther en Van der Palm. De Samaritaansche tekst leest in plaats van tusschen zijne voeten,- van zijne legervanen, terwijl Van der Palm in eene aanteekening melding maakt van de lezing in den Samaritaanschen tekst, heeft Fockens deze lezing in den tekst opgenomen. Hij vertaalt dus: de schepter wijkt van Juda niet, de veldheersstaf niet van zijne legervanen enz. Wij zien echter geene reden, om, vooral bij zoo belangrijke plaats, van den gewonen tekst af te wijken. De lezing van den Samaritaanschen tekst is schoon, zegt de heer Fockens wel, maar behalve dat dit geen grond geeft tot verandering van den tekst, vinden wij de gewone lezing vooral niet minder schoon. Juda bezit den schepter, maar niet voor korten tijd. De schepter, de veldheersstaf (beter dan wetgever in onze oude vertaling) zal niet wijken van tusschen zijne voeten. De heerscher wordt voorgesteld, zoo als hij daar zit of staat en den veldheersstaf tusschen zijne voeten houdt. Zoo heeft Agamemnon, de koning der mannen, den schepter in de hand, terwijl hij er op steunt, als hij gebiedend spreekt. (II. II, v. 100 enz.) Op de ruinen van Persepolis ziet men een Perzischen koning zittende op zijn troon, terwijl hij den kolossalen schepter vast houdt, die aan zijne voeten staatGa naar voetnoot*). Er bestaat dus geene reden, om aan den Samaritaanschen tekst de voorkeur te geven. Beter zou men ook hier in de aanteekeningen van die lezing melding gemaakt hebben, zoo als Van der Palm deed. Wij hebben opgemerkt dat de vertaler naauwlettend heeft gezorgd voor eene betamelijke en met de waardigheid der H. Schrift overeenkomstige uitdrukking. Een enkele maal viel onze aandacht op een min gelukkig gekozen woord, zoo als Gen. XXXI: 27 waarom hebt gij u heimelijk weggepakt, en Exod. V: 18. De aanteekeningen zullen voor den Bijbellezer menige plaats duidelijk maken, die anders duister scheen. De vertaler heeft die aanteekeningen zoo kort en | |
[pagina 328]
| |
bondig gemaakt, als mogelijk was. Evenwel zou de heer Fockens zeker aan velen eene dienst doen, door op eene en andere gewigtige plaats wat uitvoeriger aanteekening te willen geven. Wij hopen dat de geëerde vertaler door een ruim debiet aangemoedigd moge worden, om zijn moeijelijk werk met hartelijken lust voort te zetten. D-L. |
|