Het spionnetje.
Augustus-spionnetje.
Wet op de Kerkgenootschappen.
Is het niet driewerf, neen, zevenvoudig, honderdvoudig jammer, dat, ten gevolge van den drang der omstandigheden, godsdienstige en kerkelijke quaesties op het terrein der Kamer onzer volksvertegenwoordigers gebragt zijn, en dat in die achtbare, maar hoogst gemengde vergadering nevens zeer bevoegden ook weinig bevoegden hunne stem verhieven, en hunne wijsheid en historiekennis lieten luchten? 't Verdient opmerking, dat, nu de scheiding van Kerk en Staat voor goed geproclameerd is, en de Kerk het regt van zelfregeling en eigen wetgeving verkregen heeft, de naijverige Staat zoo ferm, zoo kordaat en rond voor den dag komt met een Wetsontwerp tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen. - Dat de zamenstelling van zulk een ontwerp hare eigene moeijelijkheden en bezwaren in zich had, na meer of minder bepaalde toezeggingen, en meer of minder opgewekte verwachtingen, daaraan zal niemand eenigen twijfel gevoed hebben; en zou het wel in strijd zijn met de waarheid, als wij beweerden dat eigenlijk niemand met de wet voldaan of gebaat is, en de gespannen verwachting onbevredigd is gebleven? Zou eene onpartijdige en naauwgezette uitvoering en toepassing der Grondwet geen genoegzame, voldoende waarborgen opleveren voor de regten en vrijheden der onderscheidene kerkgenootschappen, en de Protestanten tegen het gevaar van onderdrukking, de Katholieken tegen dat van overheersching beveiligen? Of bestaat er werkelijk in Nederland eenig dreigend gevaar voor de gewetensvrijheid, en moet er de rampzalige bisschopsvrees bestendigd worden door eene wet? Velen, misschien wat sterk gehecht aan hunne negentiende- eeuwsche denkbeelden en begrippen, vielen bij de eerste lezing van het ontwerp, zoo als men zegt, geweldig uit de lucht, ja, het was hun, alsof de eene of andere bioloog hen tijdelijk naar Siberie verplaatst had, en zij konden zich later niet genoeg verbazen over de ingezonden adressen van adhaesie, zelfs van de zoodanigen, die als liberaal
en verdraagzaam willen te boek staan. Gelukkig nog, dat men, zeker om noodelooze discussien voor te komen ('t was wel te voorzien, dat ze toch lang genoeg zouden duren), het ontwerp hier en daar gewijzigd, en er het artikel omtrent den eed uitgeligt had. Daardoor zijn diegenen althans voor goed tot zwijgen gebragt, die bits genoeg beweerden dat het scheen alsof de Staat het monopolie van den meineed aan zich wilde houden, of den eenen eed door den anderen neutraliseren. Boekdeelen waren er te vullen met de beschouwingen van en vertoogen over deze wet, zoo in als buiten de Kamer. Daarbuiten en daarbinnen als onteerend en gevaarlijk voor het Protestantismus, als ongrondwettig, als noodlottig voor de rust en eendragt in Nederland afgeschilderd, werd zij ook daarbinnen met evenveel vuur en geestdrift nu als eene anti-Katholieke gelegenheidswet, dan als revolutionnair en als eene mystificatie zoowel voor den Vorst als voor het volk uitgekreten. Eerstdaags zal het beslist zijn, welke regeling de staat aan de vrije, zelfstandige kerkgenootschappen zal geven of voorschrijven; - maar, wat wij wenschten vóór de indiening van het ontwerp, zullen wij, en onze Christelijke lezers immers met ons? na de vermoedelijke aanneming blijven wenschen. Het is dit: mogen de volgende tijden het bevestigen, dat dusdanige wet thans in Nederland voor de Protestanten even weinig behoefte, als tegen de Katholieken noodig was.
Worde inmiddels het ontwerp zóó gefiltreerd, dat, na de verdamping van den eed, allen er vrede meê kunnen hebben.
| |
Merkwaardig bevel van den keizer van Rusland.
't Zou inderdaad wel de moeite beloonen, om, geleid aan de hand der geschiedenis, eens opzettelijk na te gaan, welke zonderlinge invallen en luimen er al in den loop der tijden zijn opgerezen in de hoofden met konings- of keizerskroonen, zelfs met graven- of hertogshoeden (waaronder soms pruiken) bedekt. Op de vreemdste liefhebberijen zouden wij daarbij stuiten, vooral toen nog het régime du bon plaisir bestond. Om bij het heden ons te bepalen, wij leerden onlangs den keizer van Rusland, in zijne haarliefde, als een allerdoorluchtigst philocome kennen. De nieuwsbladen berigtten ons, dat aan de rabbijnen en Israëlietische leeraars bevolen werd, onder bedreiging van drie jaren gevangenisstraf, of tien tot twaalf jaren dwangarbeid, te zorgen dat de meisjes, wanneer zij in het huwelijk treden, het hoofdhaar niet laten afsnijden, waarover de Poolsche Jodenbevolking grootelijks verbolgen is, en tot het afvaardigen eener deputatie aan den Czaar besloten heeft.
Wat den magtigen keizer tot dien maatregel bewogen of aangespoord heeft, vermeten wij ons niet te beslissen, maar moet het niet in zekeren zin onze sympathie wekken, dat hij, terwijl gewigtige staatszorgen hem bezig houden, edelmoedig en galant genoeg is om een bevel uit te vaardigen, dat, hoe ook afgekeurd, zeker even bevorderlijk kan zijn om de schoonheid der Joodsche dames en vrouwen in zijn gebied meer te doen uitkomen, als het haar respectievelijk tegen verkoudheid en rheumatische hoofdpijnen zal beveiligen?
Algemeene vergadering der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, 9 en 10 Augustus 1853.
Weg met hen, die stoutweg en uit de hoogte beweren, dat de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen heeft uitgediend; die op schamperen toon vragen: wat haar nog te doen overblijft, en dus als ware 't gemeene zaak maken met hare vinnige bestrijders, die vroeger met versmading spraken, en nog heden ten dage honend zich uitlaten over de Nut van 't Algemeensche godsdienst, de Nutstheologie, enz. Hulde aan den Voorzitter der algemeene vergadering, die er bij de aanstaande maatschappelijke grondwetsherziening de aandacht op vestigde, of het ook tijd was om de Israëlieten toe te laten, en de gelederen der Maatschappij mede door de inlandsche bevolking op Java te versterken.
Of dit een en ander nu waarlijk tot de roeping en den werkkring der Maatschappij behoort, daaromtrent zullen de gevoelens van geleerden en ongeleerden gewis zeer uiteenloopen, maar zeker is het, dat bij zulk eene beschouwing de Maatschappij niet ligtelijk zal hebben uitgediend.
Zonder ons intusschen op deze bladzijde voor of tegen de uitbreiding harer grenzen te verklaren, hopen wij dat zij voorloopig in ons vaderland steeds groeije en bloeije, en mede tot een bolwerk blijve strekken tegen burgerlijke en kerkelijke geschillen en twisten, tegen oude en nieuwe veeten.
| |