De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Brievenbus.III. Brief aan Chonia, van een' Protestant, die de Bisschoppen nog niet vreest.Mi Chonia!
Mij werd gezegd dat gij de moeite genomen hadt mijn briefGa naar voetnoot*) in de Morgenster te beantwoorden. Het mogt mij niet gelukken dat blad of boek meester te worden. Eindelijk zie ik mijn wensch bevredigd en tevens dat het niet zoo is. - Gij schrijft aan een vriend die de bisschoppen niet vreesde, zekerlijk nu vol vrees door uw schrijven. Zoover is het nu met mij niet, ik ken die laffe vrees nog niet. Ik acht ze den Christen, den Protestant onwaardig. Die laffe vrees uit onkunde en ongeloof geboren, heeft den grooten hoop vervoerd tot schandelijken onwil, afkeer en haat. Een is het eeuwig en onverdelgbaar kenmerk der Christenen; in de liefde is geene vrees, de liefde drijft de vrees buiten. En dan menschen vreezen! - Het is mij intusschen geene onverschillige zaak; de regeling van de Katholieke afdeeling der kerk, is naar mijne innige overtuiging de onmisbare voorwaarde van eene betere verhouding tusschen de kerkgenootschappen, die overtuiging leeft in mij sedert dertig jaren. Wij hebben eene goede heilige zaak, die dat gelooft vreest niet en kan geen kranke steunselen zoeken, want hij heeft voor zich de onverwinbare kracht der waarheid. De wapenen van onzen strijd zijn geestelijk; zachtmoedige waarheid is sterker dan elk geweld. - Wat behoeven wij ons te verontrusten over eene inwendige kerkgenootschappelijke regeling en blijft die daarbij niet bepaald, dan leven wij in een land waar regt en wet gehandhaafd worden. Het is mij nooit duidelijk geworden wat men toch eigentlijk vreesde en hoewel ik niet twijfel of de beroering ontsproot veelzins uit andere en staatkundige bedoelingen, zoo is het een opmerkelijk verschijnsel, dat zoovelen ter goeder trouw vreesden. Naauwelijks kon ik echter mijne oogen gelooven, dat ik u in dat kamp aanschouwde. Wat beweegt u in te stemmen met den woedenden onzin van den geest van onverdraagzaamheid. Het was voorzeker een overijling, die gij niet tegen beter weten zult willen verdedigen. Zult gij niet mede getuigen:Ga naar voetnoot*)) ‘Mij walgt van zooveel vuils als de pers heeft uitgebraakt: Mij walgt van zooveel logen en laster voor geld verkocht.’ Dit mag ik toch van uwen edelen zin vertrouwen. In welk treurig gezelschap zijt gij verzeild? Uwe roeping is elders. Laat Lucifer dalen te zijner plaatse, en wijd uwe krachten edeler zaak. Dien de heilige zaak der geestesvrijheid in zachtmoedigheid en wijsheid. Protestantismus is de verheffing, is | |
[pagina 236]
| |
de verdediging van het beginsel der vrijheid, maar geene liefdeloosheid bezoedele de goede zaak. Ik wil niet met u twisten, ik wil u achten en liefhebben gelijk ik deed. Ik wil u toeroepen: Overweeg bedaard al den gepleegden moedwil en uw beter gevoel zal het werk der duisternis verfoeijen. Een punt wil ik aanroeren, gij zegt: ‘Bij Rome is niets gebeurd, van wat tegen zijn vermeend regt en belang indruischte. Zelden, bijna nooit, is het van vroegere beweringen teruggekomen. - Het heeft tegen den Westphaalschen vrede in 1648 geprotesteerd; waar is de erkenning gebleven? - Het heeft, wel is waar, enkele zaken stilzwijgend zich laten welgevallen, b.v. dat de markgraven van Brandenburg voor hetzelve, bijna honderd jaar nadat het feitelijk had plaats gegrepen, koningen van Pruissen zijn geworden; dat de aarde om de zon draaide; - doch waar is ééne bekentenis, dat men Galilei ten onregte had gedwongen tot intrekking van zijn beweren? Gij meent dat Rome niet meer zou vervolgen om het geloof; doch wijs mij het stuk, waarin die vervolgingen, de auto-dafés zijn gewraakt! - Ik wil het begroeten als een bewijs, dat het regten erkent, dat het eenen eerlijken vrede wil, en dan de dweepzucht der geloofsvervolgingen van vroeger den toenmaligen tijd toerekenen, wetende dat deze ook onder Protestanten werden aangetroffen, alhoewel men het Protestantismus niet kan te laste leggen, dat het zoo lang, dat het ooit stelselmatig heeft vervolgd.’Ga naar voetnoot*) Eilieve, hoe durft gij zoo schrijven, is dit niet de gewone en natuurlijke loop der dingen? Hebben dan uwe vrienden de vroegere veroordeelingen te niet gedaan, hunne vervolgingen gewraakt? Weet gij niet van Kamphuizen en zijne vrienden? Is dat oordeel terug genomen? Is die geest verdoofd in dat kerkgenootschap? Zijn de Afgescheidenen, dat zijn de ware Gomaristen, die vroeger het oordeel spraken, niet vervolgd door ingedrongene met vrijzinnigheid schermende Hervormden? Dit zijn de dragonnades der 19de eeuw. De Roomsche vervolging begon in 1521 en duurde vijftig jaar, de Protestantsche vervolging en onderdrukking langer dan twee honderd jaar. Hoeveel goeds is in de zaak die dezen druk weêrstaat. Of zoo gij dit ontkent, weet dan, dat miskenning en onderdrukking ten nadeele werken van hem die zoo verwerpelijke middelen bezigt. N.P. p. 24 Julij 1853. | |
[pagina 237]
| |
IV. Brief aan den steller der recensie, met het opschrift: Een hybridisch zestal enz.WelEdele Heer!
Eerst heden, ik sta onderaan op de lijst van mijn leesgezelschap, ontving ik den Tijdspiegel voor Maart. Toen ik dat tijdschrift, mij altijd zoo welkom, doorlas, vond ik op bladzijde 208 in eene overigens wel geschrevene recensie van een zestal jaarboekjes voor 1853, een paar zinsneden, waartegen ik vermeen te moeten protesteren. Gij zegt daar: ‘Zijn ook almanak-plaatjes een uitvloeisel van het rampzalige aanneemstelsel, dat - schande over onze Gemeentewet daarom!- meer en meer veld wint, de kasten der gemeenten weinig baat, veelal minder goede waar doet leveren, de concurrentie tot vernietiging van der burgeren welvaart en misschien ook tot aansporing van oneerlijkheid doet tieren?-’ Ik heb die zinsneden eenige malen herlezen, omdat ik mijzelven mistrouwde dat dergelijke redeneringen in een maandschrift als de Tijdspiegel konden voorkomen, en nog ben ik niet ten volle overtuigd of het geene ironie was welke u die woorden in de pen gaf. - Mogt dit het geval zijn, vergun mij dan, WelEd. Heer, dat ik u bescheiden opmerk dat het eene allezins gevaarlijke spotternij is. - Al ligt kon een eenvoudig kiesbevoegde; want ook den burgerman komt gelukkig de heldere Tijdspiegel meer en meer in handen - er door verleid worden, om bij eene stemming iemand te ondersteunen, die een' afkeer heeft van de vrije mededinging - iemand die ons gaarne zou terugvoeren naar de gulden dagen van weleer, toen het gildewezen met zijne bepalingen en straffen de mededinging belette, den arbeid kluisterde, alzoo enkelen ten koste van allen verrijkte - want, wees er overtuigd van, dat er nog enkele aanzienlijken in ons vaderland zijn, kortzigtig genoeg om te dweepen met dien zoogenoemden goeden ouden tijd. Indien het echter ernst was, die u zoo deed uitvaren tegen het aanneemstelsel - een uitvloeisel der vrije mededinging, dan doet het mij innig leed eene dergelijke bewering in de Tijdspiegel gedrukt te zien. - Hebben dan daarom zoo vele begaafde mannen zich ingespannen om de wetten, die de maatschappij beheerschen, gade te slaan, en alzoo de eerste begrippen der staathuishoudkunde onder het bereik van allen te brengen, dat men in 1853 nog dergelijke beweringen van een bekwaam letterkundige gedrukt ziet? Hebben dan, om van vreemdelingen te zwijgen, onze landgenooten Sloet tot Oldhuis, de Bruin Kops en anderen voor u te vergeefs geschreven? Hadt gij toch hunne werken gelezen, gij zoudt zoo niet schrijven - gij zoudt geene blaam werpen op eene gemeentewet, die ten minste ten dien opzigte geheel onverdiend is. Dàn zou het u bekend zijn dat zonder het aanneemstelsel, dat gij zoo afkeurt, en dat, zooals ik zeide, een natuurlijk gevolg is der vrije mededinging, de maatschappij een der krachtigste prikkels tot vooruitgang missen zou - door dat aanneemstelsel worden toch millioenen guldens bespaard, die tot andere verbeteringen kunnen worden aangewend. - Gij ontkent die besparing - doch raadpleeg slechts ieder, die eene gemeentehuishouding van nabij heeft | |
[pagina 238]
| |
gadegeslagen of die voor zichzelven eenige belangrijke werken heeft doen uitvoeren, en men zal u zeggen, dat, sinds het aannemen meer algemeen werd - de werken goedkooper en beter zijn. - De vrije mededinging is eene der grootste zegeningen van den nieuweren tijd, daardoor ontstaat welvaart onder alle klassen der maatschappij, en worden onder het bereik zelfs der laagste standen genietingen gebragt, die dezen bij een vorig stelsel nimmer zouden gekend hebben. Nog schijnt gij te vermoeden, dat de concurrentie de oneerlijkheid meer zou aansporen dan het beschermend stelsel. Het stelsel dat tot leus had: Ik alleen verkoop - was reeds op zichzelve een diefstal - een roof door enkelen aan allen gepleegd, en moet ik u dan nog wijzen op de ontduikingen en den smokkelhandel, die daardoor ontstaan zijn, en waardoor duizenden naar ligchaam en geest zijn bedorven - moet ik spreken van de kunstmatige duurte, die er door werd daargesteld, en waardoor de misdaad zoo zeer werd bevorderd? De luiheid alleen, die het gedane werk met echten Jansaliegeest niet wil nagaan - en die daarom het slechte niet verwerpt, kan eene arbeidsregeling, zoo als gij schijnt voor te staan, terugwenschen. Doch genoeg - ik zal hier niets meer bijvoegen, omdat ik slechts herhalen zou wat anderen reeds zoo uitstekend hebben voorgedragen. - Gij zult mij echter een raad ten goede houden. Koop het uitmuntende boekje van den heer de Bruin Kops - er bestaat gelukkig reeds een 2e druk van - lees met aandacht dat werkje, en het zou mij niet verwonderen zoo uwe begaafde pen misschien spoedig de beginselen verdedigde, die gij thans, naar mijn inzien, zoo onbedacht laakt.
Ik heb de eer te zijn,
Uw Dienstv. Dienaar, N.
M. Junij, 1853. |
|