edelaardig jongeling, die naderhand op Isola verliefd wordt, en later op het punt staat met haar in het huwelijk te treden, maar bespeurende dat hare liefde voor Ranthorpe niet uitgedoofd is, afstand van haar doet, en in den echt treedt met Fanny, eene jonge dame uit de Engelsche aristocratie, die vroeger ook in stilte en bij zichzelve haar hart aan Ranthorpe had geschonken. - Eindelijk Florence, de zuster van Fanny, eene uitgeleerde coquette, die door hare schoonheid en levendigen geest Ranthorpe van Isola aftrekt, maar hem met verachting afwijst, toen deze haar zijne liefde openbaart, en zich vereenigt met een rijken lord, die haar teeder bemint, maar wiens degelijk karakter niet overeenstemt met dat zijner ligtzinnige echtgenoote, en, na een harer aanbidders in een tweegevecht nedergelegd te hebben, haar dwingt zijne geveinsde uitspattingen en wangedrag tot een voorwendsel van echtscheiding te doen gelden, toen zij zich eindelijk zoo ver vergeten had, dat ze de gemeenschappelijke woning ontvlugtte, om zich naar die eens minnaars te begeven, die wel zijn hof aan lady Hawbucke maakte, maar te lafhartig was, om de wraak haars gemaals te trotseren.
Ziedaar in korte trekken de hoofdinhoud van het boven aangekondigde werk. Rijkdom van handeling, verrassende toestanden levert het niet op, 't geen trouwens ook geene eigenschap is der meeste nieuwe romans van onze overzeesche naburen. Eene episode, de moord van den goeden heer Thornton, door diens neef Olivier gepleegd, is er tusschen gevlochten zonder eenig ander merkbaar doel, dan om eene reden te vinden voor Ranthorpe's verwijdering naar Duitschland. Wij begrijpen niet hoe de schrijver zulk eene afgrijselijke gebeurtenis heeft gefingeerd, om tot zulk eene eenvoudige uitkomst te geraken; ofschoon, wij erkennen het gaarne, de tooneelen van dien moord en die waarbij de eigenlijke dader ontdekt wordt, met veel talent zijn geschreven.
Het schetsen van eenige karakters, ziedaar het zigtbare doel waarmede het werk is geschreven, en die karakters zijn alledaagsch, zoo men die van Thornton, Isola en Cavendish uitzondert. De eerste om zijne waarlijk hartelijke, verstandige en, passez moi le mot, originele genegenheid voor den hoofdpersoon; de tweede wegens hare standvastige liefde jegens hem die haar zoo grievend miskent en opoffert aan eene jeugdige coquette; de laatste om de edelaardigheid waarmede hij afstand doet van een schoon en begaafd meisje, ten behoeve van een voormaligen vriend, die hem met trotschheid bejegent. Cavendish herinnert ons aan Jacob Renting uit den schoonen roman van mejufvrouwen Wolff en Deken, Willem Leevend. (In het voorbijgaan zeggen wij den heer Fuhri dank, dat hij onzer begaafde schrijfsters de welverdiende hulde heeft toegebragt, van een harer beste voortbrengselen in een modern gewaad te hebben gestoken, en het langs dien weg, gelijk wij hopen, op nieuw eene plaats te hebben verschaft in de bibliotheek van velen onzer jongelieden.)
't Ligt niet in ons plan eene eigenlijke recensie van ‘Dichterroem’ te geven. 't Werk is daartoe, naar het ons voorkomt, minder geschikt, want het schijnt geene andere strekking te hebben, dan om een ledig oogenblik aangenaam te doen slijten en aan zulk een oogmerk beantwoordt het boek volkomen. Hier en daar had de schrijver zich wel wat kunnen bekorten, vooral in het verhaal van Ranthorpe's vruchtelooze