maar, daar geene volken zonder gezag kunnen bestaan, is dit, door Gods bestel, onder die volken gevestigd en zijn zij aldus tot staten geworden. Het volk toch en het gezag vormen zamen den staat. Als goddelijke instelling zijn de volken aan het gezag, behoudens protest tegen het onregt, onbepaalde gehoorzaamheid verschuldigd, schoon het bewezen is, dat het gezag nimmer geheel en soms volstrekt niet aan zijne bestemming beantwoordt: immers het is het welbehagen des Heeren, ook dat wij onregt lijden. Voorts zijn de scheiding van het menschdom in verschillende volken en de ongelijke verdeeling der aardsche goederen even als de rangen en standen door God daargesteld, om de magt der zonde te breken, om liefde te wekken en tot werkzaamheid te prikkelen.
Maar al die instellingen van den staat zijn aardsch en wijzen niet ten hemel: dit is eerst de bestemming der Christelijke kerk. Die kerk nam voor den gevallen mensch reeds een aanvang in het paradijs, en bestaat thans uit de vereeniging van hen, die den Godmensch Jezus Christus worden ingeplant, en die, uit Adam reeds geestelijk en stoffelijk geboren, maar in hem verloren, andermaal, op hunne biddende begeerte, uit God worden geboren, in Christus Jezus, door de werking des H. Geestes. - Daar dus die kerk geestelijk van aard is, moet zij geheel onafhankelijk zijn van de aardsche instellingen, die wel haren invloed mogen ondervinden, maar volstrekt geen invloed op haar mogen uitoefenen. Er heerscht daarom in de kerk volkomen gelijkheid, en zij erkent slechts één hoofd, Jezus Christus, hoezeer zij, tot verzekering der orde, onderscheiden bedieningen toelaat. Haar wetboek is het woord van God en zijzelve geroepen tot geloovig aannemen van de waarheden, door haar, in overeenstemming met de duidelijke uitspraken der H. Schrift, in belijdenisschriften uitgedrukt. Hare goederen zijn het onvergankelijke woord en de eeuwige geest van God, hare wapenen het zwaard des geestes, Gods woord en het gebed, en schoon haar wezen nu nog alleen geestelijk is, hare bestemming is in zoo verre ook stoffelijk, in zoo verre hare leden eens, na de geheele vernieuwing door vuur, aan het einde des tijds, met andere ligchamen zullen worden opgewekt en deze aarde dan in den beloofden hemel zal herschapen zijn.
Hoewel de kerk dan nu nog geestelijk is, is zij toch zigtbaar, als zamengesteld uit stoffelijke menschen, ten aanzien van welke God Zijne vrijmagt openbaart in het zaligen van den zondaar, en Zijn verborgen Raadsbesluit in de eeuwige Voorbeschikking omtrent de uitverkorenen. Tot deze laatsten behoorden bij opvolging onze eerste voorouders Abel, Henoch, Noach, Abraham en sommige Israëlieten tot op Jezus Christus, met wien de kerk door middel van den doop over de geheele aarde werd uitgebreid, en na wien zij zich langs verschillende wegen, o.a. door belijdenisschriften heeft geopenbaard.
Door de uitbreiding der kerk, naar het bevel des Heeren, zijn er thans op aarde geheele Christennatiën en Christenstaten. Hunne betrekking is daardoor tweederlei, eene aardsche als volk en staat en eene hoogere hemelsche, in de christelijkheid van beide gelegen. Hieruit leidt de S., onzes bedunkens teregt, af, dat de kerk een openbaar regt van bestaan heeft verkregen en dat iedere andere godsdienst in den Christenstaat kan geduld worden, maar nimmer een bijzonder regt hebben van bestaan, of