Salomo zijn beul tot opperveldmaarschalk. Zie 1 Kon. II: 34, 35.
Dewijl Salomo geen geld genoeg bezat, om hetgeen Hiram, de honing van Tyrus, hem tot het bouwen van den tempel verstrekt had te betalen, stond hij hem een gedeelte van het grondgebied van Israël af. Zie 1 Kon. IX: 11.
Dewijl Jerobeam het in zijn voordeel vond zijne onderdanen van den in Juda geplaatsten tempel af te trekken, noopte hij ze tot afgoderij. Zie 1 Kon. XII: 26-30.
Dewijl Achab en Isébel de afgodsdienst van Baal begunstigden, lieten zij de profeten des Heeren uitroeijen. Zie 1 Kon. XVIII: 4.
Dewijl Achab zich een lusthof wilde doen aan leggen, maakte hij zich door een geregtelijken moord van den wijnberg van Nabotli den Jisreëliet meester. Zie 1 Kon. XXI: 1-16.
Achaz maakte allerlei willekeurige veranderingen in den tempel, en Uria, de priester, had den moed niet hem te weêrstaan. Zie 2 Kon. XVI: 10-18.
Manasse vervoerde de inwoners van het rijk van Juda, om nog erger te handelen dan de volken, die de Heer van voor het aangezigt der kinderen Israëls had uitgedelgd. Ook vergoot Manasse onschuldig bloed, bovenmate veel, zoodat hij Jeruzalem daarmede vervulde, van het een tot het ander einde; behalve de overige zonden, die hij Juda zondigen deed, doende dat kwaad was in de oogen des Heeren. Zie 2 Kon. XXI: 1-16.
Wil men nu nog een paar voorbeelden uit de geschiedenis van andere volken, men denke aan Nebukadnezar, die de wijzen van Babel wilde doen ter dood brengen, omdat zij eenen droom. dien hij hun niet had medegedeeld, niet konden verklaren. Zie Dan. II: 1-13, en drie jongelingen in een gloeijenden oven deed werpen, omdat zij niet voor een gouden beeld waren nedergevallen. Zie Dan. III: 1-21. Of aan Darius den Meder, die een gebod uitvaardigde, dat al wie eenige bede zou doen aan eenigen God of mensch gedurende dertig dagen, behalve aan hem alleen, in den kuil der leeuwen zou geworpen worden; en die naderhand door zijn eigen onfeilbaarheid verhinderd werd om zijn eigen bevel te herroepen, zoodat er eene goddelijke tusschenkomst noodig was, om de kwade gevolgen daarvan te verijdelen. Zie Dan. VI. Of aan Ahasveros, die zich eerst door Haman het opstoken, om de uitroeijing der Joden te gelasten, en later, dewijl een vorstelijk bevel wegens de onfeilbaarheid des konings onherroepelijk was, geen ander middel wist, om, toen Esther hem verheden had, dien gruwel te beletten, dan door den burgerkrijg in zijn eigen land uitdrukkelijk voor te schrijven. Zie Esther III: 8-13, VIII: 10-12.
Het Nieuwe Testament laat zich minder over wereldsche dingen uit, en rekent meer op den geest des Christendoms, die gelijk een zuurdeesem alles moet doortrekken. Zie Lukas XIII: 21. Eigenlijk staatkundige voorschriften worden daarin dan ook niet gegeven, doch desniettemin aarzel ik niet te beweren, dat de hoogmoed aan despoten eigen, waardoor zij zich als goden op aarde beschouwen, lijnregt met den geest des Christendoms in strijd is. Indien het nog noodig is dit met bewijzen te staven, beroep ik mij op Lukas XXII: 25, 26, waar wij lezen: ‘doch hij zeide tot hen: de koningen der volken voeren heerschappij over hen, en die magt over hen oefenen worden weldoeners geheeten. Doch gijlieden niet aldus!