(Luc. VII: 11-17). VIII. De heilige vreugde van Jezus. (Luc. X: 21a). IX. Jezus' heilige droefheid. (Luc. XIX: 41-44). X. Jezus tot aanhoudenden arbeid, in het Godsrijk geroepen, des Christens voorbeeld. (Joh. IX: 4). XI. Het oordeel der wereld over Christus en zijne zaak. (Joh. VI: 60). XII. Christus ons leven. (Coloss. III: 4b).
Wil de lezer nog weten, wat, naar ons oordeel, het kenmerkende dezer leerredenen uitmaakt? Wij hebben reeds gezegd wat zij niet bevatten, dat zij niet behooren tot die effect-makende preken welke velen hunkerend begeeren. De vorm, stijl, is over het geheel waardig, niet overladen met epitheta; hier en daar zou eenige meerdere verheffing, vooral aan het einde der leerrede, waar de eischen des gevoels inzonderheid bevrediging verlangen, wenschelijk zijn geweest. Kalm, als eene zacht-vlietende beek, beweegt zich de rede voort tot den einde toe. De inhoud is in allen deele Evangeliesch. Christus overal het middenpunt. Evangeliesch licht is over alle deelen verspreid. Hooge ingenomenheid met den persoon en het werk des Heeren straalt in alle leerredenen evenzeer door. Leven in navolging van, en in gemeenschap met Christus te bevorderen, is het kennelijk doel van den spreker.
Dat dit doel in de vaderlandsche kerk, te midden van velerlei wrijving en onder voortdurende schokken, moge bereikt worden, en dat ook de lezing dezer leerredenen daartoe iets moge bijdragen, is een wensch welken wij vrijmoedig uitspreken.
- B - P.