De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
De Kanselontluistering in de Nederlandsche Hervormde kerk, tijdens de zeventiende en achttiende eeuw, aangewezen en gestaafd door Sincerus. - 1853.
| |
De voordragt.De oude cancellus, reeds aan de eerste Christenkerken bekend, heeft zijne eigenaardige geschiedenis - de tijd is voorbij, toen de geestelijke sprekers, Chrysostomus en anderen, op de spreektribune, de estrade, stonden, meer vrij, ten voeten uit, zoo als de koningen op de schilderstukken - en volgens sommigen, meer theatraal; van langzamerhand heeft men de redenaars opgesloten en beperkt: men heeft hen eenige trappen opgedreven, in een soort van ruim vier- of zeskant ingemetseld, een groot zwaar klankbord - (een houten hoed) - boven het hoofd gehangen - en zoo, als gekooid en gevangen, zijn de sprekers tot kanselredenaars, kanselvogels, geworden. - Geen voorstanders zijnde van eenige stoffelijke of geestelijke beperking, wenschen wij dat men de nadeelen van den tegenwoordigen kansel, als | |
[pagina 162]
| |
spreekgestoelte, erkenne. - Zekerlijk heeft de latere protestantsche kerkbouw, en de akoustik - de gehoorkunde - hier wet en regt. - De gemeente moet den spreker kunnen zien en hooren - zelfs hem daarvan ‘achteren’ zien en hooren, waar de kansel niet tegen de kerkmuren leunt. - Reeds hier ontdekken wij eene kanselontluistering, door de droevige noodzakelijkheid der spreekzalen van de protestanten, welligt te onvermijdelijk. - De spreker is nu eene oratorische buste geworden, die, gelijk een zwemmer, slechts voor de helft gezien kan en mag worden. - Men ontkenne niet, bij alle erkende voorregten van den hedendaagschen kansel, dat de vrije beweging van den redenaar hier zeer belemmerd wordt, dat de beperking van den ligchamelijken mensch eene zekere stijfheid te weeg brengt, die door een bestudeerd of hevig gechargeerd gebarenspel niet wordt vergoed. - Wij kennen christelijke sprekers, die vrij en niet gekansel-stoeld staande, op gelijke hemelsbreedte met de hoorders, ook dan eerst vrij en ongedwongen spreken; eene meer regte houding, eene meer waardige pose, waar de regtstandige en natuurlijke stelling des ligchaams, - dat nu geen gedwongen rust- of steunpunt, - zoo verleidelijk voor de handen op den kanselrand, - behoeft of vindt, gunstig terugwerkt op de uiterlijke welsprekendheid. - Men achte dergelijke opmerkingen niet al te gering, vooral niet in onze dagen, waar menigeen aan den corporelen spreker meer gewigt hecht, vooral als het een beroep of eene proefpredikatie geldt, dan aan den spirituelen. - De fatsoenlijke, kerkelijke wereld bezigt hier een woord, dat ongemeen veel bevat, waar ten minste een paar dozijn denkbeelden aan gehecht worden -: de voordragt - daaronder wordt begrepen - let wel -: de stem, de modulatie - het handengebaar - de oogenspraak - de stand, - verder, afdalende: de bef, de mantel, de witte manchetten, hier en daar de plooijen van de toga - geheel de uiterlijke verschijning van den mensch-spreker, die eerst regt beschouwd, beoordeeld, en opgenomen zijnde, plaats maakt voor den menschdenker of mensch-prediker. - De voordragt is de hoofdvorm, - en hoe velen zijn er niet zeer op gezet, de wijnen of de confituren uit kostbaar geslepen kristal te genieten, - de geurige thee uit echt blaauw japansch porcelein? - Zoo al mede met den kansel -: zijn de eischen hier van de eene zijde regtmatig, zij worden van de andere zijde niet minder overdreven. - De kern en de kracht der Christelijk-Protestantsche godsdienstoefening kan toch slechts gedeeltelijk in de zoo veel- en dubbelzinnige - voordragt - liggen. Wij zouden hier de beeldspraak van den Arnhemschen prediker Steenmeijer kunnen op vangen en opwarmen, - waar hij, in de voorrede voor zijne leerredenen over Mozes, van het groote of kleine presenteerblad, en de reukfleschjes heeft gesproken. - Als de spijs degelijk, de vrucht rijp is, zullen we niet hevig strijden of twisten over den vorm der presenteerbladen op den kansel, of het fatsoen der reukfleschjes - over den meer antieken, of modernen, of modieuzen vorm, over den renaissance-smaak, - en zoo al voort. - Men eische: verstaanbaarheid, en duidelijkheid, de echte populariteit - een zeldzame vogel - betamelijken ernst en kracht - maar men zij, als mensch die hoort, tegenover den mensch die spreekt, ook billijk, niet al te onmenschelijk - men | |
[pagina 163]
| |
vergete niet, dat de kansel den sterveling niet op eens tot een Chrysostomus, Bossuet, Fenelon, Massillon - (wij laten de tweede meesters, om niet partijdig te worden, thans rusten) kan herscheppen - dat de individualiteit in stem, gebaar, en oogenspraak, in stand en houding, niet kan weggecijferd worden - en eindelijk, dat natuur en oorspronkelijkheid, in minder behagelijke vormen, zeer verkieslijk blijft boven eene gekeurslijfde, opgepronkte kanselkunst. - Onze tijd is in menig opzigt zeer zinnelijk, en met verlof gezegd, tamelijk bedorven wat de beoordeeling der eigenlijke waarde van den kanselredenaar betreft. - Wij weten niet, in hoe verre er eene eigenlijke Protestantsche devotie bestaat, die onafhankelijk is van den meer of min aangenamen indruk, welken de spreker voortbrengt; wij weten niet in hoeverre het ware, vrome, en godzalige beginsel den hoorder drijft en bezielt tegenover de begeerte om onderhouden en aangenaam bezig en onledig gehouden te worden - in hoeverre de tooneelmatige, overspannen voordragt, groote afbreuk doet aan de stichting - die Erbauung; - maar dit weten wij, dat de overprikkeling door aanhoudend kunstgenot, de hevige schokken en geweldige aandoeningen, welke de tooneel- en de romanwereld op een groot, en ook een goed deel der hoorders en hoorderessen uitoefent, hoogst ongunstig terugwerkt op de vatbaarheid voor den eenvoud, de stille en onopgesmukte kracht der kansel verkondiging - en dat menigeen, die gedurende de week tweemaal den schouwburg bezocht - eenmaal de rederijkerskamer - onwetend, en als tegen wil en dank, in den zwarten man, die hoogst eenvoudig zal spreken, en vermanen, en ontwikkelen - een soort van kansel-tooneel-held verlangt, en ziet, en wil zien - die ten minste iets van den wereldschen indruk moet teruggeven - als hem het anathema niet zal treffen -: ‘'t is nog al wel, maar de voordragt, deze is al heel naar!’ - Wij weten daarenboven, dat menig kanselredenaar. wegens zeer vele grondige motiven, zich dadelijk of van lieverlede aan deze eischen des tijds onderwerpt, en door de eerzucht gekitteld en geprikkeld, den eenvoudigen kansel tot een klein théatre de variétés herschept, alwaar voor den kunstenaar niets zoo wenschelijk ware, dan dat op eenmaal een groote spiegel tegenover den predikstoel verscheen, en de man zichzelven kende en aanschouwde, zoo als de gemeente hem aanschouwt.
De geschiedenis der voordragt in de Christelijke kerk heeft zekerlijk, zoo als alle geschiedenissen, eigenaardige merkwaardigheid. - Wat zouden we thans oordeelen van onze brave voorvaders, die, met den geplooiden halskraag, den wijden mantel, de golvende pruik, als ernstige boetpredikers optraden, en in de onafzienbaar lang uitgewerkte leerredenen een tiendubbele dosis uitlegkunde, en twintigdubbele dosis kerkelijk leerstelsel mededeelden! - wier woorden zekerlijk met niet minder stichting en aandacht zijn aangehoord, dan die sierlijke, die welgeronde, die zoetvloeijende, of hevig bruisende volzinnen van onze meest beroemde redenaars; die oudvaders, welke de zonden van hunnen tijd met eene eigenaardige onbarmhartigheid aantoonden, en eene geleerdheid lieten ontsnappen, waarbij de vrome hoorders duizelden?- Krachtig heeft de tijd, de ontwikkeling, de goede smaak, op den uiterlijken kanselmensch terugge- | |
[pagina 164]
| |
werkt, en dit geve ons thans de gewenschte aanleiding, om aan den lezer verder eenige opmerkingen aan te bieden in betrekking tot | |
De kanselstof en kanseltaal.In de eerste Christelijke eeuwen, blijkens de overgeblevene stukken, ging de leerrede regelregt van het woord Gods uit - de homilie, als natuurlijke en ongezochte uitbreiding der Christelijke geloofswaarheden, staat het naast aan onze Bijbeloefeningen, en behoudt zekerlijk hare eigene onwedersprekelijke waarde - hier was het een eigenlijk, ongekunsteld ‘spreken’ over den tekst, een doorgaand verklaren, en daarmede naauw verwante toepassing. - Intusschen is het merkwaardig, hoe spoedig deze kring zich uitbreidde, en er velerlei vreemde en ongelijksoortige bestanddeelen in de homilie inslopen, of openlijk werden opgenomen. - Ligt het niet in den aard der Christelijke heilsverkondiging, dat zij zich in verband stelle met de groote, de gewigtige vraagstukken des tijds, - dat de omwenteling der eeuwen, met hare geweldige schokken, of veelomvattende voorbereidingen, inwerke on prediker en prediking? - De tijd neemt den Christelijken spreker mede in de school, en legt hem dikwerf de themata en theses voor, op het hart, en op de lippen, welke hij moet behandelen. - Om die redenen zijn de homilien of kerkelijke redevoeringen van een Leo VI - Athanasius - Beda Venerabilis - en Ambrosius - in geheel anderen stijl, en dragen eene geheel andere kleur, dan de latere middeneeuwsche - en als ge de meesterstukken der geverniste, gepolijste, overprikkelde eeuw van Lodewijk XIV daarnevens stelt, slingert de stroom op eens door een nog onbekend gewest. -- De kerkvader stond op het gebied van strijd en oorlog met den ketter, met den jood, met den schismaticus, verdediging van het aangevallen bolwerk, terugdrijven van den vijand, die niet kerkelijk geloofde, - later kwam het verdedigen der geloofsleerstukken meer op den achtergrond, en de heerschende zonden der geslachten - men denke aan Massillon en Bridaine - moesten tot oogwit van den kanselredenaar gekozen worden. - Maar telkens verschijnt het oude polemische element weder: van Athanasius af, die Arius, en Augustinus, die Pelagius bestrijdt - tot aan Trigland en Gomarus; wederom later, in onzen leeftijd, de kanselstrijd gevoerd tusschen de vrijzinnige Hervormden en afgescheidene Gereformeerden; eens, vóór jaren, als uitbarsting van langverkropten theologischen onwil, de strijd der Evangelieschen Hersteld-Lutherschen in ons vaderland - onzaliger gedachtenis! - Zoo moest dus de kanselstof mede, even als de uiterlijke bouw des kansels, zeer verschillend worden, en werd ontleend, buiten en benevens de rijke bron des Evangelies, uit de rijke, niet zoo reine, dikwerf zeer troebele bronnen van den leeftijd: - artesische putten - die, waar de bodem niet deugde, ondrinkbaar en vuil water opspoten. - De vraag is altijd nog onbeslist, en zal niet ligtelijk beantwoord kunnen worden -: welke zijn hier de grenzen en perken, den kanselredenaar aangewezen? - waar mag hij niet verder in zijnen tijd, en diens verschijnselen en eischen grijpen? - het Christendom zelve, zoo als de goddelijke Stichter dit verkondigde, zoo als Paulus dit eigenaardig ontwikkelde, greep op eene verbazend | |
[pagina 165]
| |
krachtige wijze in den tijd - en bleef zeer verre van louter afgetrokkene, mystieke bespiegeling te zijn. - Het leerstellige Christendom, in de Evangeliën en Apostelbrieven, is zeer sterk doortrokken met tijdsvragen, tijdstwisten - met de bestrijding van den Farizeeschen en Sadduceeschen tijdgeest, met de Korinthiesche oneenigheden, de strijdpunten der gemeente te Galatië en Thessalonika; - derhalve ligt het in den aard der zaak, dat de prediking des woords zich juist in de hangende, onbesliste tijdsvragen uitbreide, en dáár met eene genezende en herstellende kracht op terugwerke. - Zoude het op deze gronden niet noodzakelijk zijn, dat men der verkondiging des Christendoms eene meer ruime en vrije baan opende - en benevens het bepaalde leerstellige, dogmatische beginsel, ook den toestand der menschen, voor en tot wien gepredikt wordt, meer op den voorgrond stelde? Laat uwe leerrede over een afgetrokken leerstuk, - b.v. de Drieëenheid, of de menschwording van Christus, of de erfzonde, eene nuttige en noodige strekking hebben - doch, als de prediking den mensch mede zal op voeden en voorlichten, en in het zedelijk goede bevestigen, dan zult ge, als van zelf, telkens meer en meer buiten dien leerstelligen kring gedreven worden - gij zult het Christendom, zoo als het thans gevormd, misvormd, verdraaid, ontluisterd is, krachtig moeten openbaren, dàn den vergelijkenden terugblik werpen op een oorspronkelijk Christendom - en daaruit uwe gevolgtrekkingen opmaken. - Waarom zoude het eene zonde tegen den Christelijken kansel zijn, als men eens met betamelijke kennis van zaken, en betamelijke bescheidenheid, de zonden der verschillende zoogenaamde - ‘werelden’ - aantoonde -: de groote-, de arme-, de staatkundige-, de handels-, de kunst-, de mammons-wereld? om de hedendaagsche ligtzinnigen, de ongeloovigen, de woekeraars, de huichelaars, naar het leven te photographeren, - zeggende tot allen, die zijn gekomen om te hooren: - ‘kom en zie.’ - Die kanselstof is werkelijk door onbevreesde, oorspronkelijke sprekers, alzoo behandeld - wij herinneren weder aan Massillon, en, hoewel in een geheel anderen toon, aan Claus Harms, en Krummacher - en ook onder de onzen gaan de predikers nu en dan buiten den leerstelligen tooverkring van Heidelberg, en wagen zich, altijd nog wel schoorvoetend en zeer bedeesd, op het echt praktische en menschelijke grondgebied. - Wij gaan verder - en beweren, dat het bloot en zuiver leerstellig prediken reeds eene zelfveroordeeling heeft ondervonden, dat men wel gelooft, van harte gelooft, of met een duizendvoudig ‘ja en amen’ - gelooft, - aan de vaste leerstellige waarheden - aan Christus' Goddelijkheid - het oorspronkelijk bederf - de genade - de verzoening - maar dat onder al deze geloovigen duizendtallen zijn, die op hunne private, bijzondere zonden en ongeregtigheden moeten heengewezen, - die moeten hooren en gevoelen, dat er iets meer vereischt wordt, om in te gaan in het rijk Gods, dan eenige geloofsartikelen of katechismusvragen, die in het woord Gods niet alleen het kunstig zamenstel van leerstukken moeten vinden - en natuurlijk dadelijk beamen - maar den spiegel van hun eigen gedrag, zoo als ze zich inderdaad gelieven te vertoonen. Op deze wijze wordt de kanselstof rijk, voor menigeen te rijk - het is gemakkelijker eenige teksten, volgens de concordantie, of het geheugen, of het | |
[pagina 166]
| |
katechizatie-boekje aan elkaâr te binden en te rijgen, en er een zeer algemeen resultaat uit af te leiden, dat ieder reeds vooraf weet, en waaraan geen enkel sterfelijk mensch ooit twijfelt, dan om met eene onbevreesde, moedige en geoefende hand den sluijer weg te nemen, waaronder de zonden van den leeftijd verborgen liggen. - 't Is veel gemakkelijker om de geloofsleerstukken achter elkaâr met de bewijsplaatsen te laten optreden, en revue, in groot tenue, en de andersdenkenden te bestrijden - dan om het indringend woord der waarheid aan een Felix, Agrippa, of Herodes van onzen tijd, te laten hooren. - Bijbelkunde is, met vlijtige studie, en goede bibliotheek, eerder en voor minder prijs te verkrijgen, dan mensch-kunde - en had de goddelijke Stichter van ons heiligend Christendom niets anders ogedaan dan de Schriftuur- en bewijsplaatsen voor zijn Messiasschap uit het Oude Verbond aan te halen - en niet met ongewone, eenige, volmaakte menschkunde de zielen gereinigd, - wij zouden een geheel ander, en voorzeker een veel minder krachtig Evangelie voor ons hebben. - Er zijn banden, die men gemakshalve, om de moeite te besparen van ze los te knoopen, liever met knellenden druk wil blijven gevoelen. - Wat de kanselstof betreft, de onderwerpen, die zich aan de prediking des woords hechten, schijnt de tijd eener emancipatie te naderen - men vreeze toch niet, dat voor verstandige en christelijkgezinde predikers, uit deze betamelijke vrijheid, eene nieuwe of hernieuwde kanselontluistering zal ontstaan - ten minste niet in Nederland. - Wij zijn niet in angst en bekommernis, dat onze kanselredenaars op Palmzondag over het boomschenden zullen prediken, op het Paaschfeest, naar aanleiding van de Emmausgangers, over den pligt om te wandelen, of, naar de opgave van de Jehovaverschijning op Sinaï, over de nuttigheid van het zomeronweder. - Als onze Germaansche broeders inderdaad tot dergelijke abnormiteiten zijn vervallen, vinden we daar juist ernstige waarschuwing. - Daarentegen wenschen wij, dat het leven, het dagelijksche, het huiselijke, het maatschappelijke leven, in het licht der christelijke waarheid terugkeere - dat de duistere, ondoorgrondelijke, verborgene leerstukken, als ze geene praktische zijde kunnen vertoonen, toch niet den hoofdinhoud der leerrede uitmaken. - Het geloof, dat door en in en met de liefde werkt, zal wel eindelijk, als overwinnend, op den kansel terugkeeren - met één woord, het leven zelf, zoo als het zich veelzijdig vertoont, kome, in verband tot het reinere, en daardoor reeds eeuwige leven, in zijne oude regten, en worde niet langer, als een verboden lading, dáár afgewezen, waar alles tot heil en opwekking moet strekken. - Op deze wijze zal de vrijmaking van den Christelijken kansel worden voorbereid, en het dikwerf miskende Christendom krachtiger in hart en verstand, in huis en staat, ingrijpen. - Vergunne men ons om later deze beschouwing voort te zetten, terwijl de lezer intusschen gelegenheid heeft, om in dien tijd het aangevoerde werk, aan het hoofd van dit vertoog, te lezen of te doorbladeren - waartoe wij hem tijd en lust toewenschen.
Spiritus Asper en Lenis. |
|