leer, wel zich ook in het uiterlijke kunnende openbaren, maar dat de hoofdzaak, zijn levensbeginsel en hoofdrigting in het léven ligt, in het in- en uitwendige leven, en dat het zich dáárin moet openbaren. Zulk eene beschouwing der vrouw in haar kring is beproefd en op meer dan ééne wijze beproefd. Wij hebben slechts te herinneren, om het laatste op te geven wat van dien aard ter onzer kennis kwam, aan Agenor de Gasparin, aan Monod, aan Mrss Ellis. Die hebben de roeping, de magt, den invloed der vrouw opzettelijk behandeld. Edelen uit die kunne tuigen krachtig, welken rijkdom van gaven de vrouwelijke geest bevat. Waren er toch ook vroeger die zich op beschaving, op wetenschap toelegden, was dat eens vooral ook in ons vaderland het geval; niet te ontkennen is het, dat daarop een tijd volgde, waarin de vrouwen minder schenen te leven voor het hoogere, telde men er ook altijd in en buiten ons land, die bewezen, dat haar rijke gaven geschonken en deze bij haar heerlijk ontwikkeld waren. - In onzen tijd neemt de andere helft van ons geslacht, zoo als het in sommige harer zusters wordt vertegenwoordigd, eene hooge, eene hetzelve toekomende plaats in. Wij tellen daaronder thans wel geene professoren (onze naburen mogen Professorinnen in menigte hebben), zoo als er vroeger eene te Padua, later Tambroni te Bolosne een' leerstoel bekleedde; de meesten bewegen zich in eene sfeer der letterkunde, waar wij de vrouw liever ontmoeten, op het gebied der poëzij, der romantiek. Doch dan, welke gevierde namen! Eene Julia Kavanagh, Kennedy, Grace Aguilar, en die hare Engelsche zusters de loef afstak, als de scheepsbouwmeesters en andere kunstenaars en industrieëlen in haar vaderland dat hunne Engelsche broeders deden - de Amerikaansche Mrss Harriet Beecher Stowe, de door Georges Sand, tot dezer eigen schande en die van hare litteratuur, begroete.
Nog bleef er gebrek bestaan aan eene opzettelijk geschiedkundige beschouwing der vrouw, en wel uit christelijk oogpunt, eene geschiedkundige beschouwing der Christínne - een oogpunt dat Meiners in zijne Geschichte der Weiber geheel niet had gekozen, zelfs niet gedacht. - De Zweedsche Bisschop Mynster, een man in de theologische en letterkundige wereld gunstig bekend, sloeg aan dit werk de hand, en stelde de vrouw voor, zoo als zij zich vertoonde in de merkwaardigste eeuwen des christendoms, die van deszelfs invoering en de eerste eeuwen daarna. Dit werd uitgebreid en in het Engelsch uitgegeven door Henriette Suzette Smith, van wier werk wij eene vertaling ontvangen van den daarvoor zoo wel berekenden Amsterdamschen predikant, Adama van Scheltema, die dezen letterarbeid ‘op menig punt met vrijheid bewerkte.’ Al zoo het ontwerp Mynster, met wel is waar niet bediscutieerd, maar toch, gelijk wij vertrouwen, wel gemotiveerd amendement Smith-Scheltema.
In het algemeen kunnen wij het werk als hoogstbelangrijk prijzen. Er is een rijkdom in van zaken, die op nieuw eervol getuigt van Mynster's groote belezenheid en diepindringende kennis van de christelijke litteratuur der eerste eeuwen, van wat wij antiquiteiten noemen, van de geheele geschiedenis dier dagen. Men stelle zich slechts voor hoe hij ons in die eeuwen als terug voert en hij in het leven van dien tijd dringt, als wij hier, nadat hij eerst een' algemeenen blik heeft geworpen op de voorregten door het Christendom aan (?) de vrouw