De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.Welke theologie is de beste?J.H. Merle d'Aubigné, welke Theologie is in staat om de kwalen van dezen tijd te genezen? - Uit het Fransch. Utrecht, J.G. Broese, 1853.Als onze oude vriend Faust, naar de snede van Göthe, zich beklaagt dat hij, helaas! ook de Theologie had bestudeerd, nevens andere wetenschappen (leider! auch Theologie!), zouden we welligt mogen aannemen, dat menigeen in onze eeuw met hem instemt. - 't Is schier even moeijelijk, om een goed, degelijk Theologant, als een goed, bekwaam staatsman te zijn of te blijven. - De Theologie houdt ook in de geschiedenis van ons geslacht haren ‘cursus,’ en staat niet buiten of boven den invloed van den tijd, - zij heeft haren eigenaardigen strijd met de booze geesten op en boven de aarde, de geweldige magten die vernietigen: - de oude Mephistopheles, ‘der Geist der immerfortnegirt’ - volgt haar, de reine hemelmaagd, op den voet, aan alle oorden, en aan vele akademiën. - De Theologie mag mede tot zinnebeeld nemen: het stéréotype vaandeltje op zoo menig pont of gierbrug, b.v. te Nijmegen: ‘Zeldenrust.’ - Intusschen geldt toch van haar, wat Von Schiller van de philosophie beweerde: Welche wohl bleibt von allen den Philosophieen? Ich weiss nicht! Lees hier, daar het metrum dit toelaat, ‘Theologieen,’ - gij verneemt een betamelijk antwoord op de vraag. - Intusschen is het reeds een zeer bedenkelijk teeken, dat men spreekt en schrijft van oude en nieuwe Theologie, even als van oude en nieuwe wijnen en kleederen; - deze spreekwijze overtuigt ons wederom dat zij niet vreemd is aan de ‘influenza’ van den Tijdgeest, en zich meermalen met een vernieuwd of opgelapt kleed moet behelpen; - zoolang de godgeleerdheid (wij bezigen dit onaangename Germaansche woord, om der verandering wille) onder, met en door den mensch leeft, zal zij zich van het subjectieve kenmerk niet kunnen losmaken. - Wij | |
[pagina 82]
| |
durven gerustelijk beweren, dat de Theologie van Paulus den Apostel, en van Paulus den Hoogleeraar te Heidelberg, - die van Augustinus en van Strauss, - die van Luther en van onzen landgenoot Van Vloten, - die van den Hoogleeraar Konijnenburg en van Dr. J.J. van Oosterzee, - van Ds. Steenmeijer en Ds. Brummelkamp, beide te Arnhem, - van Ds. de Keijser en Ds. de Liefde - geheel verschillende is. - Wij vragen wederom: ‘Welche von allen den Theologieen??’ Gij herneemt: - de beste! de zuiverste! - deze, deze eischen en verwachten wij, en zullen niet rusten voor men ons haar aanbiedt. - Naauwelijks hebt ge dat gezegd - of ieder zal u wederom zijn systeem, zijne voorstelling als het beste aanbieden, en er op aandringen, dat ge zelf onderzoekt, of als ge daartoe niet bij magte zijt, u gebieden te nemen wat u wordt voorgezet. - Nu is het toch niet wel mogelijk, dat al deze Theologieen even goed, waar, even wigtig en zuiver geijkt zijn - en het is grootelijks te beklagen, dat men hier, om kort te gaan, van de ons aangebodene partij geen monster kan steken, zooals de eerlijke makelaar van de koffij of suiker of thee - als proefhoudend bewijs voor de deugdzame qualiteit der gansche partij. - In zekeren zin komt menig Theologant niet verder, dan tot zulk een eigenaardig monstersteken: - hij stelt gewoonlijk zijn systeem, van eene bijzondere, geliefkoosde, meest in het oog springende zijde in het licht, houdt u altijd die eene zijde voor, en vergeet om de andere, minder heldere zijde u aan te toonen; - daardoor ontstaat eene eenzijdigheid, die u tegen het bepaalde systeem met een zeker vooroordeel zoude kunnen vervullen; - gij zult in onzen tijd, die zoo geweldig eklektisch en kritisch is, of dreigt te worden, niet willen blijven: een volbloed Kalvinist, een volbloed Lutheraan, een volbloed Doopsgezinde - gij zult veeleer genoegen nemen met een eenigzins elastisch, Remonstrantsch-Theologisch-levensbeginsel, en daardoor beweren voor God en de wereld, dat gij niet geheelenal tegen den tijdstroom wilt opwerken. - Op deze wijze voortgaande, zouden wij ligtelijk zoo ver gaan, of zoo ver komen, om te vooronderstellen, dat de Theologie eene zekere dressuur beleeft, en eindelijk ten einde raad gekomen, zich door menschen, door stelsels, door geloofsartikelen, door kritiek en exegese, met één woord, door jan en alleman gestadig moet laten dresseren, en zoolang om den allonge-paal moet draven, dat ze ten laatste behoorlijk ‘onder den man’ kan gebruikt worden. - Gij ziet, waarde lezer, dat we ditmaal het kind bij den regten naam noemen, en u de netelige positie niet verbergen, waarin zich de hemelmaagd bevindt - des te meer wordt de vraag: welke is de beste, dat is: de ware, Theologie? van gewigt - en het korte en zeer merkwaardige geschrift van den Geneefschen Theologant, Merle d'Aubigné, verspreidt zeker hier een zeer weldadig licht. - Hem lag de vraag op het hart en op de lippen: ‘door welke Theologie kunnen de kwalen van dezen tijd genezen worden -?’ - Wij zullen billijkerwijze den geleerden man eerst zelf moeten hooren, om later eenige bedenkingen en glossen, naar onze gewoonte, daarbij te voegen:
‘Hetgeen alleen de maatschappij kan redden, is de theologie, dat is de kennis van God in Christus geopenbaard. Deze stelling is echter zoo vreemd en zonderling niet, daar wij haar onder een | |
[pagina 83]
| |
anderen vorm in eene overdenking van een duitschen godgeleerde hebben aangetroften. Maar daar de theologie van de school van Genève gelijk men weet verschilt van die eener duitsche school, schijnt het ons nuttig toe, om, terwijl wij de punten, waarmede wij het eens moeten zijn, aannemen, uit te leggen, welke theologie volgens onze meening den tegenwoordigen tijd alleen tot heil kan strekken en van nut wezen.
Haasten wij ons mijne Heeren! om te zeggen, dat niet iedere theologie deze taak kan volbrengen; er zijn er integendeel geweest, die veel kwaad aan de Christelijke maatschappij gedaan hebben en die nu nog slechts haar ondergang kunnen bereiden. In elke eeuw treft men een theologie van den tijd aan, welke de eeuw naar hare beeldtenis vormt, veranderlijk als zij zelve; maar in alle eeuwen is er eene theologie van den hemel, welke onderworpen kan zijn aan eenige veranderingen in de vormen, maar immer dezelfde in de hoofdpunten gebleven is. De theologie, die de Christenheid in dezen tegenwoordigen hagchelijken toestand van zaken zal redden, is niet die van de middeneeuwen, welke eenige geleerden in Engeland, in Amerika, zelfs in Duitschland trachten te doen herleven, - namelijk eene scholastiesche, die het Woord van God eene vrij lage, de zigtbare Kerk eene zeer hooge plaats toekent, en deze laatste tot denzelfden rang verheft als de waarheid; die voorgeeft, dat de verordeningen, de handelingen van de Kerk de uitsluitende bron zijn, uit welke voor de menschen de gaven van genade voortvloeijen; dat bisschoppen, gewijd als opvolgers der Apostelen, noodzakelijk zijn tot het bestaan eener Kerk, dat de kwijtschelding der zonden en de wedergeboorte in den Doop worden geschonken, en dat er in het Avondmaal een wezentlijk offer wordt gedaan door den voorganger, uit kracht van zijn priesterlijk ambt. Deze theologie is klaarblijkelijk slechts eene gebrekkige navolging van de Roomsche theologie. Eenige harer voorstandersGa naar voetnoot*) hebben zelfs beweerd, dat de afscheiding van den stoel van Rome hen verstoken doet blijven van een groot voorregt; en verscheidene hunner hebben door hun afval getoond, dat deze theologie tot het pausdom leidt, dat is tot de dwaling, tot den dood en tot de geestelijke slavernij. De theologie, die de Christenheid in dezen tegenwoordigen hagchelijken toestand van zaken zal redden, is ook niet die van de achttiende eeuw, welke, terwijl zij een onbeschaamd rationalisme of een oppervlakkig unitarianisme in voert, het Christendom veranderd had in een deïsme, door eenige Christelijke denkbeelden en door eene nuts-zedeleer versierd. De storm heeft dit drooge blad weggevoerd en het zal niet meer groen worden. De theologie eindelijk, die de Christenheid zal redden, is ook niet die van de negentiende eeuw, die, hoewel zij de vorige verre overtreft met betrekking tot de wetenschap, tot den omvang, tot de onpartijdigheid, ja zelfs tot de Christelijke denkbeelden, echter de godsdienstige rede van den mensch tot grondslag heeft en niet het woord van God, het zand en niet de rots. De theologie, die de wereld kan redden, is die van de Apostelen, van de Hervormers, of liever die van den Heiligen Geest: de ware, de eeuwige theologie, die niet voortgebragt is door deze of gene eeuw, die niet komt uit Bonn, Halle, Genève, Straatsburg of Oxford, maar die het uitvloeisel is van het woord, | |
[pagina 84]
| |
het werk van God, ten alle tijde en op iedere plaats. De theologie van de eeuw zal misschien de theologie des hemels bespotten; maar deze bespotting zelfs is eene der hoedanigheden, die haar kenmerken als overeenkomstig de wijsheid van boven (1 Cor. I: 18). Om de maatschappij te redden, heeft men behoefte aan eene kracht, die van buiten komt, die niet voorkomt uit den bedorven kring des menschen; - een werk van God, dat de schuld en de zonde des menschen verzoent, vernietigt, maar te gelijk in hem een beginsel plant van hemelschen oorsprong en hem geheelenal hernieuwt. Iedere theologie, die in den verloren mensch het middel plaatst om den mensch te redden, is eene ongeschikte, zwakke theologie. Op het gebied der godsdienst is het onmogelijk het kwade door het kwade te verdrijven. De zonde kan niet overwonnen worden door datgene, hetwelk de zonde voortbrengt; de ongeregtigheid kan alleen door de regtvaardigheid vernietigd, de duisternis slechts door het licht worden verdreven. Overwint het kwade door het goede, ziedaar de leer van Gods woord.’ - (Blz. 10-13).
Op deze wijze tracht de man van Genève het vraagstuk op te lossen, en hecht zich, als met beide handen, aan het woord Gods, om dáár, en dáár alleen, de waarheid te vinden. - Indien men echter alweder gelieft in aanmerking te nemen, dat de Theologanten uit Bonn, Halle, Genève, Straatsburg, Oxford, - wij zullen er bijvoegen, die uit Augsburg, Berlijn, Heidelberg, Kiel, zelfs het oude Hernhut, juist allen beweren, dat zij, even als de heer Merle, ook aan de zuivere bron der waarheid staan en stonden, en ieder met zijn kruik of nap of vat of filtreerkroes optreedt, en u daar het water uit de fontein des levens aanbiedt - dan blijft de moeijelijkheid bestaan: - niemand onder hen, die we hier voor den geest hebben, zal den heer d'Aubigné zijne hoofdstelling ontstrijden, maar allen zullen zich, even als hij, beroepen op ‘de ware eeuwige Theologie, die niet is voort gebragt door deze of gene eeuw, maar die is het uitvloeisel van het Woord en het werk van God,’ - en dan zullen de brave lieden er in éénen adem bijvoegen -: ‘ziet nu, deze Theologie is juist de mijne, ik bied ze u aan;’ - daardoor wordt de geweldig moeijelijke positie, waarin zich de Theologische wereld bevindt, eerst regt duidelijk. - Wij zien immers, zoo als men gezegd heeft, dat het grootste kwaad, het radikale gevaar, in onzen tijd, bestaat in die - verwenschte - subjectiviteit. - Hadden we dat onderaardsche geschenk maar niet aan de vaders Hume en Kant te danken, die meer hebben bedorven, dan ze ooit weder goed kunnen maken, al wilden alle hunne nakomelingen en aanhangers zich laten herscheppen tot loutere Schellingianen of Hegelianen! Die arme Theologie! Zoo arm en verloren is ze echter nog niet, en zal zich, hopen we, op de eene of andere wijze, weten te handhaven en te legitimeren: - daarom willen wij onzen spreker uit Zwitserland nogmaals hooren, waar hij dieper in de zaak indringt, en meer op den eenigen hoofdpersoon heenwijst, die het pleit beslechten zal.
‘In een tijd, die geen gezag meer wil erkennen, en die helaas! zoover gegaan is, dat hij zelfs het gezag van God en Zijn woord loochent, meent de theologie dat eene harer gewigtigste taken bestaat in het handhaven van dat geschokte gezag en in deszelfs vestiging op die | |
[pagina 85]
| |
theopneustie, welke door den apostel aan de geheele Schrift wordt toegekend; zij herinnert dat alle die voorgewende enantiophonieën (tegenstrijdigheden), gelijk Chrysostomus reeds gezegd heeft, wel eens enantiophanieën (schijnbare tegenstrijdigheden) konden zijn; zij zegt met Augustinus: Nullum scripturarum auctorem scribendo aliquid, errasse firmissime credoGa naar voetnoot*); zij herhaalt dit zoo ware woord van onzen nieuwen ambtgenoot, den heer Lobstein, in zijn eerste gesprek over de Hervorming: “Aannemen of verwerpen, tot beide hebt gij de vrijheid; maar indien gij verwerpt, geeft dan iets anders, dat hooger waarde bezit; wij leggen deze tegenwerping der nieuwere theologie voor, en wij wachten zonder eene schrede terug te deinzen, dat zij haar zal beantwoorden. Omverwerpen zegt niets; men moet iets anders in de plaats stellen. Maar indien de Bijbel niet meer het levende brood is, uit den hemel nedergedaald, rigt dan voor ons eene andere tafel op; maar verschaft ons andere spijzen dan het gehakte stroo van eene Revue théologique.” In een tijd, die niets meer wil toelaten dan eene subjectieve godsdienst, die, indien hij al iets objectiefs duldt, ten minste alles tot den persoon van Christus wil terugbrengen en zijn werk op den achtergrond stelt en aldus eene vergiffenis zonder uitwissching van schuld predikt, houdt de ware theologie zich even krachtiglijk vast aan den dood van Golgotha als aan de geboorte van Bethlehem. Zij wil de uitwissching van schuld zoowel als de menschwording. Zij aanbidt die volmaakte menschheid met eene volmaakte goddelijkheid vereenigd, die zich vrijwillig tot aan den dood overgeeft; maar zij verheft de voldoening, voor allen geschonken door den Eenige aan het kruis, als de wezenlijke oorzaak onzer verzoening; niet alleen eenvoudig, omdat het kruis in ons het vuur van de goddelijke liefde ontsteekt, maar omdat het onze schuld uitwischt. Het doet die stemme des bloeds weêrklinken, waarvan Paulus spreekt (Hebr. XII: 24) die de ziel is van de verborgenheid des Christendoms. In een tijd vol van vertrouwen op de krachten der natuur, houdt de theologie zonder twijfel vast aan de verantwoordelijkheid der menschen. Zij toont aan dat, indien hij zondigt, hij zulks uit eigen wil doet; indien hij verloren is, hij het is omdat hij het wil; maar terzelfder tijd herinnert zij met eene Luthersche geloofsbelijdenis, dat de mensch met zijne eigene krachten in de goddelijke dingen niets kan begrijpen, gelooven, bevatten, denken, willen, beginnen, volbrengen, handelen, werken of medewerken, dat hem geen de minste (ne scintillula) geestelijke kracht overblijftGa naar voetnoot*); en terwijl zij Gods almagt verheft, houdt zij staande dat het Evangelie door den Heiligen Geest den wil met nieuwe hoedanigheden bezielt, hem uit den dood tot het leven terugroept en in ons eene waarachtige herschepping te weeg brengt. In een tijd, waarin stoute theoriën den mensch van God afscheiden, doet de theologie begrijpen, dat het vinden van God het hoogste doel des menschen moet zijn. Men begreep dit op het tijdstip van de ontwaking; thans nu de tijd van nadenken dien van drift vervangt, moet men in de wetenschap opnemen, wat zich toen in het leven bevond. Laten wij op onze hoede zijn dat wij niet vervallen tot eene doode orthodoxie, na het rationalisme vaarwel te hebben gezegd. Het objectieve | |
[pagina 86]
| |
Christendom, dat is de leer der menschwording, der verzoening, der opstanding van Gods Zoon bestaat over het algemeen in de Christenheid, maar het groote kwaad is hierin gelegen, dat dit Christendom uitwendig blijft, niet tot het binnenste doordringt en zich niet in het bezit stelt van het hart en het leven. Ziet hier dan uwe taak, mijne vrienden! Drukt vooral op het gewigt der persoonlijke ondervinding van de waarheden der zaligheid. Eischt bekeering, wedergeboorte, nieuw leven. Brengt elke ziel in de tegenwoordigheid van Jezus Christus; zegt haar dat zij door het geloof in onmiddellijke en persoonlijke betrekking moet treden met den Verlosser en beveelt met nadruk datgene aan, wat deze betrekking onophoudelijk moet versterken, zoodat de geloovige waarlijk één Geest is met den Heer (1 Cor. VI: 17). Er bestaan klippen in de theologische rigting (waar bestaan er niet?) welke ik u heb aanbevolen; leert die klippen kennen en vermijdt ze. Gij moet aandringen, gelijk ik reeds gezegd heb, op het gezag van het geschreven Woord; maar gij moet u ook herinneren, dat dit Woord, uit het hart van God komende, tot in het hart des menschen moet doordringen, en dat het, indien het deze heilige roeping niet vervulde, juist hierdoor zijn hoog gezag in de kerk zoude verliezen. Gij moet u herinneren, dat God het nieuwe hart schept; maar ook eene dringende roepstem rigten tot eene groote innerlijke werkzaamheid; zeggen: wilt gij genezen worden! Strijdt om door de enge poort binnen te gaan, want het koningrijk verkrijgt men alleen door moeite en inspanning. Gij moet, heb ik gezegd, aandringen op Christus voor ons; maar gij moet u ook te binnen brengen, dat wij niet kunnen zeggen, dat Christus voor ons is, wanneer hij niet in ons is. Indien de theologie van de herleving op dezen oogenblik ouder is dan dertig jaren geleden, zoo moet zij ook meer innerlijk zijn, meer gevorderd in het leven van God, meer geleerd in de geestelijke ondervinding van de innigste geheimenissen van het geloof. Laat de Evangelische theologie van de XIXde eeuw niet gelijk zijn aan een struik, wiens wortelen los en gering zijn, en die, na slechts lentebloesems voortgebragt te hebben, terstond sterft; maar laat zij gelijk zijn aan een boom, die diepe wortelen heeft geschoten en gedurende tallooze zomers vruchten zal dragen. Ziedaar wat de ware theologie zal doen, indien zij door haar zout de wereld moet zuiveren.’ - (Blz. 17-20).
De schrijver gaat hier van het Theologisch grondgebied op dat der Christologie over, en toont tevens de kwalen des tijds aan; - naar onze wijze van zien staan hier gulden woorden -: ‘Eischt bekeering, wedergeboorte, nieuw leven.’ - ‘Brengt elke ziel in de tegenwoordigheid van Jezus Christus’ - enz. - Hier schijnt, onwillekeurig, het ascetisch element het dogmatisch element te verdringen, te overwinnen. - De Theologie wordt meer en meer van de oude bestaande vormen - orthodoxie, rationalisme - bevrijd; zij wordt meer levend, bezield - zij wordt werkend en de menschheid doordringend en heiligend. - Ja, als van alle zijden, onder de godgeleerden, de vriendelijke of grimmige, de cholerische of phlegmatische homines Theologi, wordt gestreden over Avondmaal en Doop, over praedestinatie en de persoonlijkheid des Heiligen Geestes, over de vocatio en illuminatio, over de acceptilatio en de regeneratio, - dan is het, alsof hier eene stem uit den hemel gehoord wordt, die te midden van | |
[pagina 87]
| |
dezen oorverdoovenden strijd roept: ‘Houdt u bedaard en rustig, gij mannen der wetenschap.’ ‘Brengt eerst elke ziel, ook de uwe, in de tegenwoordigheid van Jezus Christus!’ - De heer Merle schijnt meer gewigt te hechten aan het ‘nieuwe hart’ dan aan eene nieuwe systematische leer; hij wil nog altijd liever Christus in ons, dan Christus buiten en boven ons, in de staande, eens uit oud of nieuw ijzer gegotene leerstukken en artikelen. - Hij begeert eene innerlijke Theologie, die niet boven den mensch zweeft als een luchtballon, nu hoog, dan laag, en soms zoo hoog, dat ze niet meer gezien wordt, of stuk gescheurd, naar beneden tuimelt, als de geleerde gas-stoffen zijn ontsnapt; - hij begeert geene doode, maar eene levende God- en Christus-geleerdheid; - dus eigenlijk geene - logie, - geene geleerdheid, - maar iets geheel anders. Zoude hier de Geneefsche vriend zich niet meer of min op eenen gevaarlijken weg bevinden? Velen zullen altijd aan het Christus voor ons meer gewigt hechten, dan aan het Christus in ons. - Zij zullen èn den persoon èn het groote werk des Heeren zoolang onderzoeken, en alle stelsels vergelijken en weder vergelijken, dat men langzamerhand de inwendige kracht, die Christus mededeelt, minder behoeft en begeert; met andere woorden -: de Theologische ἀϰϱίβεια zal de ευσέβεια in den weg zitten, - de godgeleerdheid de godzaligheid afbreuk doen. - Maar zullen velen niet, door zulk eenen Christus in ons, den historischen, werkelijken Christus verloochenen, of uit het oog verliezen? - Vinden we zelfs bij Bauer en Strauss niet deze rigting; was ze niet reeds in eene vorige eeuw eenigzins merkbaar in de ascetische school van Spener en Francke? - Zeer zeker, dat de heer d'Aubigné voor zulk eene eenzijdigheid, in de aangehaalde plaats uit zijne gedrukte rede waarschuwt; - intusschen zoude zelfs van den ‘inwendigen’ Christus, wierd deze ten praejudice van den ‘uitwendigen’ Christus bevoorregt, niet alle heil te wachten zijn - want nu vormt de mensch op nieuw, als hij niet voorzigtig en onpartijdig te werk gaat, zich weder eenen inwendigen Christus, als op ‘eigen hand;’ neemt den zoodanigen, die best past in zijnen toestand, waar hij zich het meest mede vereenigen kan, - terwijl de historische Christus, als een bloot geschiedkundig, marmeren tuinbeeld, stokstijf blijft staan, en door welig heestergewas weldra geheel wordt begroeid en bedekt. - 't Zal dus hier eens vooral zeer noodig zijn, dat de uitwendige en inwendige Christus zooveel mogelijk overeenstemmen - consoneren - en met elkaâr eene echt Athanasiaansche eenheid (twee-eenheid hier) uitmaken. Voor dit oogenblik dus, gelooven wij, dat zulk eene overeenkomst reeds gedeeltelijk de vraag beantwoordt: Welke is de beste Theologie? Als wij nu vooronderstellen, dat onze opvatting door den lezer in het algemeen wordt goedgekeurd, blijft er nog eene andere vraag over -: Op welke wijze deze Theologie (Christus voor en in ons vereenigd) - de kwalen des tijds zal kunnen genezen. - Onze bekwame schrijver geeft ons hier mede eene soort van semiotik, of ziektebeschrijving en een geneeskundig visum repertum der kranke eeuw; wij zullen hem laten spreken en klagen:
‘Indien het tijdvak, waarin wij leven, | |
[pagina 88]
| |
een tijdvak is van opstand en omwenteling, van vernieling en ondergang, niet alleen in de staatkundige, maar ook in de geestelijke wereld, dan zal die theologie de maatschappij niet kunnen redden welke zich voornamelijk met vernietigen en ten ondergang brengen bezig houdt; welke de boeken der goddelijke openbaring het een na het ander of allen te zamen aanvalt, en zich vestigt te midden der puinhoopen, die zij meent veroorzaakt te hebben. Men moet eene positieve theologie hebben, geschikt tot opbouwen en niet tot omverhalen. Indien het tijdvak, waarin wij leven, een tijdvak is van twijfel, waarin het meerendeel der menschen niet weet, wat zij gelooven moeten, dan zal die theologie de maatschappij niet kunnen redden, welke zelve niets voor zeker aannemende, bij de belangrijkste vraagstukken tusschen ja en neen wankelt, en zegt dat wij, met betrekking tot de godsdienstige waarheid, op het gebied moeten blijven der onzekerheid, der betrekkelijke waarheid, der inschikkelijkheid en der onvolmaaktheid. Men heeft dan een hart noodig, zeer vast in de waarheid; men heeft het geloof van Abraham noodig, die op den eeuwigen God vertrouwde, die vastheid in den Heer, welke Paulus zelfs van de meest eenvoudige geloovigen vordert (Phil. IV: 1, Coloss. II: 5, 1 Thess. III: 8, 2 Thess. II: 5). Indien het tijdvak, waarin wij leven, een tijdvak is van individualisme en subjectivisme, indien ieder, gelijk men zegt, zijn eigen weg gaat en zich zijne eigen godsdienst schept, dan zal die theologie, welke, met verwaarloozing van het objectief Christendom, eene zuivere subjectieve godsdienst huldigt, en meent dat de waarheid niet van den hemel geopenbaard noch verheven is boven het geloof, - dan zal zulk eene theologie, zeg ik, niets anders voortbrengen (gelijk een onzer medeburgers met regt aanmerkt) dan een onbestemd scepticisme, dat geheelenal op individueele en voorbijgaande toestanden berustGa naar voetnoot*). Zonder twijfel behoeven wij een werk van God in de ziel, maar daarom hebben wij ook behoefte aan eene christelijke waarheid; om de subjectieve godsvrucht te vormen, heeft men een objectief feit noodig, zonder hetwelk het Christendom niet veel hooger staat dan eene der talrijke menschelijke aandoeningen. Indien het tijdvak, waarin wij leven, alles wat den mensch eigen is en boven al het licht van zijn natuurlijk, van het geloof onafhankelijk verstand verheft, dan zal eene theologie de maatschappij niet kunnen redden, die de rede of het godsdienstig bewustzijn der menschen als hoogste regter stelt van ons geloof, en in de boeken van den Bijbel slechts min of meer onzuivere en ondoorschijnende vazen ziet, welke het licht bederven. Men moet tot grondslag voor het geloof stellen, een God heeft het gezegd, een door den H. Geest ingegeven Schrift, eene, wij herhalen het nogmaals, getuigenis des Vaders.’ - (Blz. 21-23).
Door deze merkwaardige zinsneden worden de bezwaren, hierboven geopperd, eenigzins weggenomen; - hier wordt, nevens de subjectieve godsvrucht, het objectief feit geëischt - en zeker te regt - als men den historischen bodem des Christendoms ondermijnt, of omwoelt, zal het gebouw weldra instorten, - er behoort, om het Rijk Gods te behouden, nog iets meer, nog iets anders, dan een godsdienstig bewustzijn. Het woord Gods mag ons niet genomen worden. - | |
[pagina 89]
| |
‘Das Wort sie sollen lassen stahn’ - zong, sprak, dreigde en donderde vader Luther. Alzoo komen we op het oude, groote thema terug -: Eerst naar het woord der waarheid, dáár gezocht, getoetst, gescheiden, - en dan de Christus in ons, als eindresultaat, ieder voor zich, en toch zoo, dat deze zelfde Christus in u, in mij, en in allen die er zijn, die gelooven, dezelfde, historische Christus is; niet die van Arius, van Athanasius, van Zinzendorff, van Strauss, of van wie ook - maar de eenige, ware - de Evangeliesche Christus. - Als deze nu gevonden is, zullen de kwalen des tijds - d'Aubigné heeft ze u daar zoo even genoemd - meer of min kunnen genezen worden, - zekerlijk niet op eenmaal - ook hier is de langere weg, inderdaad de betere, en de kortere. - Als b.v. de geweldige schepraderen, in de staatkundige wereld, beginnen te werken en te klepperen, zoodat het gehoor dreigt te verdooven; als de waterstroomen aandruischen, de vernielende golven opzetten, - als de Czaar met den Sultan zal strijden of niet strijden, als de Engelsch-Fransche vlooten de Dardanellen binnen zeilen - dan - vergeef ons, voor ditmaal, een geweldigen sprong! - dan wordt daar niet veel gedacht aan een Christus voor ons en een Christus in ons. - De Theologie is nog geen voorzitter geworden in de raadzalen der grooten, of op de wolbalen in het parlement, of op het gestoelte der senatoren. - Er zal menig hoofd grijs worden, en menig geslacht sterven, en menig beenderhuis geruimd, eer het christelijk levensbeginsel den Staat doordringt en bezielt - en de wedergeboorte is aangebroken, welke de Apostel der heidenen reeds voorspelde en verwachtte -: het reikhalzend verlangen van al de creaturen. Onze schrijver spreekt aan het einde van zijn merkwaardig geschrift, van eene thans bestaande ‘krisis.’ - Eigenlijk bestaat er altoos eene krisis, en men heeft eene zekere vooringenomenheid met de thans merkbare, presente tijdkrisis, vooral als men vermeent, zelf, iets of veel, tot een gelukkigen of gewenschten uitslag te kunnen medewerken - alweder een staaltje van onze eigenliefde. - Er was een krisis op Golgotha - een geweldige, - later, bij Jeruzalems verwoesting, - later toen het noorden het zuiden overvleugelde - later toen paus en keizer worstelden, twee pausen te gelijk (maan en bijmaan) verschenen - later, toen de Hervormers optraden, gewapend tot aan de tanden, - en zoo altijd voort, - elk tijdvak is eene krisis. - Nu is het betamelijk, dat wij aan onze krisis het meeste gewigt hechten, omdat het onszelven aangaat, omdat wij er belang bij hebben - en hier geldt het woord van Von Schiller: ‘Nur der Lebende hat Recht.’ Vergete men echter niet, dat de bestaande, tegenwoordige krisis, een noodzakelijk gevolg en resultaat is van alle voorafgaande kriseis (meervoudig) te zamen genomen, en de onze, die wij thans onder handen hebben, of die ons onder den duim houdt, de voorwaarde en het voorspel is van de krisis, waarmede onze nakomelingen zullen moeten strijden. 't Komt er dus op aan, om eerstelijk ons tijdvak in zoo verre te genezen, te rehabiliteren, als dit, met de beschikbare geneesmiddelen, mogelijk is; de beste Theologie tot de beste doeleinden aan te wenden. - Tot de oplossing van dit vraagstuk zijn alle Theologanten, zij, die spreken en schrijven, bij voorkeur, geroepen, den tijd te genezen en, zooveel mogelijk, alle recidiven voor te komen. - | |
[pagina 90]
| |
De rede van den Geneefschen godgeleerde, waarop we uwe opmerkzaamheid hebben heengeleid, kan almede daartoe bijdragen. - Wij zouden wenschen, dat alle Theologanten, de predikers en de hoogleeraren, alsmede de candidaten, die op weg zijn ad altiora, zich eene eigene ziekte-lijst der eeuw vormden, eene soort van geneeskundige optelling der verschillende kwalen, waaraan de menschheid - in hare tegenwoordige krisis lijdende is - en dan, eene Pharmacopea Theologica, noem ze ook, als ge wilt, Batava, of liever, Biblica, waar de geneesmiddelen te vinden zijn - we zouden er melaatschen, geraakten, blinden, lammen, dooven, volbloedigen - van alle soorten vinden. - Om deze lijders te genezen, wordt er verstand, bedaardheid en ijver geëischt - vooral de gezonde, apostolische ijver, die niet dadelijk de wonde brandt, of den dwangnagel uitrukt, of al het kwade bloed bij ponden aftapt; maar die Theologische geneeskunde, welke de kwaal sondeert, en dan, met bedaard overleg, tracht te genezen. - En het consult -? waarde, verstandige, ijverige, Nederlandsche, theologische, al of niet gepromoveerde, heeren artsen, mannen op den kansel en op uwe leerstoelen - het consult? - daar zult ge wel niet tegen hebben, als men u vriendelijk tot den Waren Geneesheer ‘die niet tot de gezonden, maar tot de kranken is gekomen,’ heenwijst, - nog eerder dan tot de leerlingen, de leerjongens, die in het groote clinicum eerst duchtig moeten onderwezen worden, als ze aan het geestelijk ziekbed niet alles bederven. - Als gij met Dezen uw consult houdt, te midden van al die zieken, zal de krisis, vroeg of laat, wijken; - we zullen, als God wil, nog eens vreugde beleven aan den ouden zesduizendjarigen patient, die, uit dit gasthuis ontslagen, voor een beter bestaan is bestemd - als hij die bestemming slechts wil erkennen. - Wij wenschen allen de ware, zuivere, Theologische geneeswijze hartelijk toe, en hopen, dat onze bijdrage, hier geleverd, de goede zaak ten minste niet tegenwerke! Spiritus Asper en Lenis. |
|