Iets over de nieuwe bisschoppen.
Algemeen zijn de Protestanten in Nederland tegenwoordig in ongerustheid over het aanstellen van Bisschoppen in ons vaderland, en verontwaardigen zich over de aanmatiging van Rome. Dagelijks neemt de vrees en de bitterheid toe, en vele schrijvers doen hun best, om die hoe langer hoe meer aan te wakkeren. Het moge welligt eene ijdele verwachting zijn, dat thans een bezadigd woord ingang zal vinden; maar toch meenen wij, dat iedere vriend van den vrede verpligt is te zeggen, wat hij tot vermindering der ongerustheid en verbittering gelooft te kunnen in het midden brengen.
Vooreerst moeten alle Protestanten tegenwoordig bedenken, dat, welke titels de Roomsche geestelijkheid ook moge aannemen, de wetenschappelijke gronden, waarop het Protestantismus steunt, daardoor in het minst niet geschokt worden. Waarheid is en blijft waarheid, wat hare bestrijders ook mogen zeggen; en geen vertooning met titels, maar grondige redenering, heeft kracht op het gebied der wetenschap.
Ten andere bedenke men wel, dat de Roomsche kerk door de instelling der nieuwe Bisschoppen niets wint dan eene nieuwe, meer kostbare titulatuur, waardoor eigenlijk geen enkel materieel voordeel verkregen wordt, en slechts in plaats van de vroegere Bisschoppen in partibus andere komen, die naar hunne standplaats genoemd worden.
Verder is het eene uitdrukkelijke bepaling der Grondwet (art. 165) dat alle kerkgenootschappen in Nederland gelijke bescherming van de Regering genieten. Daar nu Bisschoppen tot de inwendige regeling der Roomsche kerk behooren, heeft deze volgens de Grondwet het volste regt, om ook in Nederland Bisschoppen te hebben, en niet, gelijk vroeger, de aan die personen opgelegde werkzaamheden, als ter sluiks door Bisschoppen in partibus te laten waarnemen. Waarom toch zouden de Roomschen niet even goed als de Protestanten eene volledige kerkelijke organisatie mogen hebben, en daarvoor openlijk mogen uitkomen? Betwist hun niets, wat zij volgens onze Grondwet met regt kunnen eischen. Onze pligt is het aan de Roomschen dezelfde regten te gunnen, die wij voor onszelven verlangen, gedachtig zijnde aan de woorden van Christus: gelijk gij wilt dat u de menschen doen zullen, doet gij hun ook alzoo.
Verder moeten wij de regte Bijbelkennis zooveel in ons is zoeken te bevorderen, én door onze kinderen en allen, waarop wij invloed kunnen uitoefenen, tot het naarstig onderzoeken der Heilige Schrift aan te sporen; én door die inrigtingen te ondersteunen, die de verspreiding van het Boek der boeken ten doel hebben.
Gevoelen wij ons nog geroepen tegen Rome in het strijdperk te treden, dan zij het niet met uiterlijke, stoffelijke wapens, maar met het woord van God en met redeneringen, die daarop steunen. Alles moet echter in de Christelijke liefde geschieden. Venijnige twistschriften verbitteren wel, maar overtuigen niet; want hoe kan iemand, wanneer hij vertoornd is, over de kracht van bewijzen en redeneringen nadenken? Daarenboven is eene dwaling des verstands, wanneer zij met goede trouw gepaard gaat, geen zonde, en verdient teregtwijzing, geen veroordeeling; en hoeveel wij ook van de Roomschen verschillen, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen verbindt ons toch ook met onze Roomsche medechristenen. Zoekt daarom de waarheid in de liefde en gebruikt in den strijd alleen zulke wapenen, waarover gij u voor den God der liefde kunt verantwoorden.
B.