strand van den onafzienbaren oceaan.
Holland werd zeeman. Dat was een heerlijk leven voor den eindelijk aan de verdrukking ontkomen jongeling. De winden, die om het geslingerde vaartuig loeiden, waren voor hem een welluidende muziek, en de hooge golven die over het schip sloegen waren voor hem welbekende gasten. De zee was zijn element en door haar gedragen kende hij geen gevaar. De onverschrokken zeeman stevende naar alle windstreken, en overal behaalde hij roem, eer en schatten. Zijn groote aanleg ontwikkelde zich meer en meer, en als hijaan land van de doorgestane vermoeijenissen uitrustte was hij schilder en dichter; en van zijn schilderijen woei u de frissche zeekoelte tegen, en in zijn gedichten legde hij geheel zijn edel en rondborstig karakter bloot. Maar het schoonste van alles was, dat de brave Holland, bij al zijn rijkdom, bij al de lauweren, die hij inoogstte, en bij al zijn talenten, toch altijd even nederig en godsdienstig bleef. Holland werd met kinderen gezegend en hij zond zijn zoons en dochters naar Oost en West. Ook zij vergaderden zich in verre landen schatten, en legden die als demoedige kinderen aan de voeten huns vaders neder.
Maar dat was het ongeluk van den koenen Janmaat, want nu, dacht hij, konden zijn kinderen wel voor hem werken. Zeldzamer waagde hij zich op zee, en met de landlucht woei hem ook vadzigheid en trotschheid op geld en verdiensten aan.
De roem en de schatten van den rijken Holland, zoo als hij genoemd werd, hadden reeds langen tijd den nijd en de begeerlijkheid van zijn naburen opgewekt. En als hij aan land was durfden ze hem wel onder de oogen te zien, want de ruwe zoon der zee was niet bestand tegen de veinzerij en de listen van de groote wereld in de groote steden. Hij had op zee moeten blijven varen, de ongelukkige man, want nu hij 't weer beproefde op 't water zijn ouden naam te handhaven, was de zee zijn element niet meer!
En de kinderen, die hij in verre landen had, bragten hem ook zooveel schatten niet meer 't huis als vroeger; want zijn benijders hadden de meesten er van door list en geweld aan de magt huns vaders weten te onttrekken.
Maar de oude Janmaat bleef aan land. Hij was nog altijd rijk, en daardoor des te onbezorgder voor de toekomst. De glans der groote wereld verblindde hem en de oude zeeman meende, hij moest ook maar een man naar de wereld worden, dat was, dacht hem, het beste geneesmiddel tegen de verveling en hand over hand toenemende landziekigheid en ontevredenheid met zich zelven. Toen vertoonde hij het dwaze schouwspel van een oud door de jicht gekromd zeeman in het kostuum van een Parijschen lion gedost. De nijdige buren juichten van pleizier nu ze den eertijds zoo gevreesden Janmaat met zijn stevige knuisten, zoo magteloos in dat moderne pak gekneld zagen, even als een misdadiger in zijn dwangbuis; ze jouwden den ouden man uit; ze schopten en vertrapten hem; ze leefden met zijn bezittingen naar willekeur en ontnamen hem nu eens wat, en gaven hem op een anderen tijd weer een kleinigheid terug, om hem voor eenige oogenblikken vrolijk te maken. Door deze knevelarijen, door zijn weelderige leefwijze en door dwaze spekulaties is hij thans zoo arm als Job geworden, ja, nog armer, want hij gaat onder een zwaren schuldenlast gebukt, en hij wordt bijna geheel door zijn dochter onderhouden. Die dochter is een bloeijend, gezond meisje, ge zoudt zeggen dat ze een Oosterling was, en ze steekt gunstig