sonen, die eene meer of minder belangrijke rol in de gebeurtenissen van die dagen gespeeld hebben.
De karakters en het tijdperk waarin zij handelen, zijn goed geteekend en vrij wel begrepen, ofschoon de schrijver niet is vrij te pleiten van eenige overdrijving ten nadeele der Puriteinsche partij. Zondert men Stafford, Cromwell, die slechts eene enkele maal in eene niets beduidende rol optreedt, en Hezekiah Doom, welke naderhand, wel wat al te zeer gezocht, als John Felton, de beruchte moordenaar van den Hertog van Buckingham, voorkomt, uit, dan vinden wij volstrekt geen melding gemaakt van de uitstekende mannen, die zich zoo roemrijk voor de belangen des onderdrukten volks in de bres stelden, en aan wier pogingen de Engelsche natie haren voorspoed in latere tijden grootendeels te danken heeft.
Wij willen geenszins beweren, dat die partij niet dikwijls te laken was om de overdrijving harer godsdienstige denkbeelden, maar de verdedigers der staatkundige en godsdienstige vrijheid, die Engeland zoo groot gemaakt hebben, mogen op onpartijdiger beoordeeling en voorstelling aanspraak maken, dan hun hier te beurt valt. De schrijver, die waarschijnlijk behoort tot hen die nog dweepen met een Koning ‘bij de gratie Gods,’ welk een anachronisme dat thans ook zij bij onze overzeesche naburen, had zich als geschiedschrijver, en zelfs als romancier op het geschiedkundig terrein, op een onpartijdiger standpunt moeten plaatsen.
Men zal ons waarschijnlijk tegenwerpen, dat Hastings, wiens gedenkschriften Warburton te boek stelt, een ijverig cavalier of koningsgezinde is, en die dus niet hoog kan loopen met de meeningen zijner tegenpartijders; maar hij geeft hier en daar blijken van te gezond oordeel, en op het einde des werks, van te groote ingenomenheid met Zwitserland en het karakter van deszelfs bewoners, dan dat het geene regtmatige verwondering moet baren, dat hij zijne tegenstanders doorgaande met zulk eene laatdunkendheid behandelt.
Wij maakten bovenstaande opmerkingen bijna onwillekeurig, daar de titel van het werk ons dwingt aan de geschiedenis van een hoogst belangrijk tijdperk der Engelsche geschiedenis te denken; geenszins om het werk als eene karakterschildering te veroordeelen. Dat zij verre! De schets is goed aangelegd, en, wij aarzelen niet het te zeggen, voortreffelijk uitgewerkt. Vooral geldt dit van Reginald Hastings, Zilla, Hezekiah en Bryan, waartusschen Digby, Hotspur, prins Rupert, en vooral de edele Falkland niet minder de aandacht trekken en levendig houden. Slechts het karakter van Phebe schijnt ons jammerlijk mislukt. De hartstogtelijke minnares van den edelen jongeren Hastings wordt te gemakkelijk door den ligtzinnigen wellusteling Digby van haren geliefde vervreemd. Van hare betrekking tot Reginald, den broeder haars ongelukkigen minnaars, had, dunkt ons, beter partij getrokken kunnen worden, en zij had als middelares kunnen optreden tusschen hare zuster en Hastings, die misverstand en overdrijving van denkbeelden van elkander gescheiden hielden; - beter dan haar veelbelovenden aanleg uit te dooven in een klooster, ten speelbal van hebzuchtige en dweepzieke nonnen. Hoe zij ook in den aanvang des verbaals onze belangstelling gaande maakte, en onze genegenheid verwierf, weldra trokken wij ons hart van haar af met een gevoel van innig medelijden over zoo veel zwakheid.
Wanneer wij nu ons oordeel over