Regten en pligten, of de weg tot duurzaam volksgeluk.
Een verhaal uit den jongsten tijd.
Naar het Engelsch door C.S. Adama van Scheltema. Te Sneek bij van Druten en Bleeker. 2 deelen.
Bij de menigte van vertalingen, waarmede onze leesinrigtingen, leesgezelschappen en dergelijke gevoed worden, is het eene aangename taak voor den referent een werk als het bovenstaande aan te kondigen. Naast werken van meer wetenschappelijken aard, zal het in geene bibliotheek misplaatst zijn. Met een helder oog worden de wonden der nijverheidsmaatschappij nagespoord, met vrijmoedigheid en juistheid de middelen tot herstel aangewezen en met al den ernst, dien de zaak vordert, aangedrongen.
Gaarne maken wij de woorden des bekwamen vertalers tot de onze, als hij in de voorrede zegt: ‘Geheel uit den tijd en uit het leven gegrepen, beveelt zich het werk, naar mijn oordeel, aan door eene waarheid van voorstelling, die daaraan niet dan bijval en goedkeuring kunnen (doen) schenken. Het boeijend verhaal getuigt in al zijne schakeringen, dat de schrijver een man is, die een helderen en diepen blik heeft geslagen in het eigenlijke wezen en de geheel eenige voortreffelijkheid des Chrisdoms. Terwijl eene door eigen geest gedreven wereld waar en duurzaam volksgeluk eerst en meest van telkens vernieuwde staatkundige theoriën, van steeds vernuftiger ontdekkingen op het gebied van kunsten en wetenschappen schijnt te wachten, doet hij in dit tafereel, hetwelk aan de gebeurtenissen, zeden en denkwijzen des tijds ontleend is, met overtuigende helderheid en nadruk uitkomen, hoe alleen het Christendom, dat zijne hervorming aanvangt met, en zelfs schijnbaar bepaalt tot het individu, doordien het eene hervorming beoogt en te weeg brengt, die niet minder is dan herschepping van het zondaarshart, - wedergeboorte van den mensch tot het beeld Gods, de wel langzaam werkende, maar ook de alleen zeker overwinnende kracht is, die de bedriegelijke en rampzaligheid kweekende heerschappij der onregtigheid overwint en te niet doet.’
Behalve dit doel heeft de schrijver zich, naar referents inzien, nog een ander voorgesteld, namelijk het betoog te leveren, aan de eene zijde, dat bovenmatige inkrimping van het loon des arbeiders tot diens zedelijke verbastering noodwendig medewerkt, juist wegens de vuile bron waaruit zij voortvloeit: lage hebzucht en praalzucht des meesters, wiens voorbeeld door zijne ondergeschikten wordt nagevolgd, hetgeen van zelf tot gebrek, en om daarin te voorzien, tot misdrijven van allerlei aard voert (Graves); - aan de andere zijde, dat verdienste, geëvenredigd aan het werk des arbeiders stoffelijke wel-