| |
De belangrijkste zaak des levens.
De wedergeboorte naar het evangelie.
Een Leesboek voor beschaafde Christenen, inzonderheid voor jeugdige lidmaten der gemeente; door J. Witkop, Predikant te Zutphen. 's Hertogenbosch, Gebroeders Muller. 1853.
Dat onze tijd zich op het gebied van godsdienstige opleiding en ontwikkeling gunstig onderscheidt boven vroegere tijden, zal - wat ook de school van Bilderdijk daartegen moge inbrengen - geen verlicht Protestant zeker ontkennen. Men behoeft slechts het zich steeds vermeerderend getal van onderwijsboeken en boekjes in de godsdienst in te zien, om te ontdekken, dat men met opzigt tot de Christelijke opleiding der jeugd niet slechts vooruitgang wenscht, maar daarin ook naar de meest mogelijke volkomenheid tracht te streven. liet zijn niet meer de kerkelijke leerbegrippen met eene menigte Schriftuurplaatsen gestaafd - dikwijls met de haren er bij gesleept - die men der jeugd zoekt in te prenten; niet meer de strijdwapenen, die men haar in handen geeft, om het Gereformeerd of Luthersch gebied even hartstogtelijk als hardnekkig te verdedigen, - met een meer vrijen blik wordt het Bijbelsch onderwijs behandeld, en geen kerk- maar Evangelieleer wordt den jeugdigen Christenen in de onderscheidene Protestantsche kerkgenootschappen aangeboden. 't Is wel een gruwel in de ooogen der Orthodoxisten, maar het komt toch meer overeen met de leerwijs van Paulus, die op de vraag: wat moet ik doen om zalig te worden? ten antwoord gaf: geloof in den Heer Jezus Christus, en gij zult zalig worden.
Des onverminderd is de klagt niet ongegrond, dat de godsdienstige kennis
| |
| |
bij de jeugdige lidmaten der gemeente - beschaafde zoowel als onbeschaafde - over het geheel nog veel te wenschen overlaat. Wat er in dit opzigt ook verbeterd is, het godsdienstig onderwijs laat nog veel te wenschen over. We spreken niet van de wijze, waarop het gegeven, of van de zorg die er door leeraren der godsdienst voor gedragen wordt, maar we hebben vooral het oog op de weinige belangstelling, die velen aan dit gedeelte hunner vorming wijden. Het catechizeren om eens lidmaat eener kerkelijke gemeente te worden wordt veelal als bijzaak beschouwd, en door de leerlingen niet slechts, maar ook door de ouders der jeugd vaak als zoodanig behandeld. Alsof de godsdienstige opleiding geen levenstaak was, met, boven elke andere vorming te behartigen! Maar de gelegenheid daartoe? werpt men tegen. Zij vindt aan meer dan één' kant bezwaar, en hoogst onbillijk zou het zijn dit geheel te laten drukken op de godsdienstleeraars, die met den besten wil vaak niet meer kunnen dan zij doen. Wij kunnen hier niet uitweiden over de middelen, die in het werk zouden kunnen gesteld worden, om in dit opzigt verbetering aan te brengen; - te diep moesten we dan ingrijpen in het maatschappelijk, kerkelijk, huiselijk leven; - maar onopgemerkt mogen wij het niet laten, wat zorg er in de laatst verloopen jaren besteed wordt, om den jeugdigen lidmaten bij hunne plegtige verbindtenis aan hunne kerkelijke gemeente iets mede te geven tot verdere oefening in godsdienstkennis, tot versterking van hun Christelijk geloof, tot bevordering van hun Christelijk leven, - getuige de vele geschriften, die als een vademecum tot dat einde werden uitgegeven.
Zulk een geschrift is ook het boven aangekondigde van den Zutphenschen predikant J. Witkop. Het behandelt, volgens des schrijvers eigen uitdrukking, de belangrijkste zaak des levens: de wedergeboorte naar het Evangelie. Het is een leesboek voor beschaafde Christenen, inzonderheid voor jeugdige lidmaten der gemeente. Wij twijfelen er niet aan, of de titel van dit werk zal algemeenen bijval vinden, maar niet allen zullen op den titel af vermoeden, dat hun hier zulk een rijke schat van de voor Christelijk geloof en leven belangrijkste zaken wordt aangeboden. We willen er den lezer van ‘de Tijdspiegel’ zelv' over laten oordeelen, door hem een zoo beknopt en volledig mogelijk verslag van dit geschrift mede te deelen.
In zijne inleiding rigt de schrijver het woord tot de jeugdige lidmaten der gemeente, die hij bij de wedergeboorte als de belangrijkste zaak des levens wil bepalen. Beschrijft hij de wedergeboorte voorloopig in het algemeen als bestaande in de geheele opleiding en vorming van den jeugdigen Christen naar geest en leven tot zijne Christelijke bestemming, hij acht het van belang de wedergeboorte des Christens in al haren omvang wel te verstaan, omdat zij eene onmiskenbare voorwaarde is voor het burgerschap in het rijk van onzen Heer. Tot zulk regt verstand wil hij vooral de jeugdige lidmaten brengen, omdat zij daardoor tot heldere bewustheid komen van wat zij reeds bezitten en nog missen, en om hen in hunne begeerte naar het volmaakt Christelijke leven te versterken, terwijl van wie het aangeboden werk willen onderzoeken gevorderd wordt waarheidsliefde, onbevangenheid (?) van oordeel, zucht naar verlossing en geestelijken wasdom des levens.
| |
| |
De orde van behandeling zijns werks geeft de schrijver dus op: eerst zal hij den mensch beschouwen in zijne vatbaarheid voor en behoefte aan wedergeboorte; vervolgens wil hij het wezen der wedergeboorte, haar aard en oorsprong in het licht stellen, en eindelijk hare verschillende vruchten doen kennen.
Het eerste deel bevat eene beschouwing van den mensch in zijne vatbaarheid voor en behoefte aan wedergeboorte. Op de vraag, of de mensch vatbaar is voor wedergeboorte? antwoordt Witkop dat het Evangelie hem die vatbaarheid toekent. Van het Evangelie gaat de schrijver alleen uit, omdat hij daarnaar alleen zijne taak wil afwerken. (Een vreesselijke misslag misschien voor wie nog op een Joodsch-Christelijk standpunt staan). - In dat Evangelie toch zien wij Jezus Christus, Gods en 's menschen zoon - op het laatste is hier de opmerkzaamheid uitsluitend te vestigen. In den mensch Jezus is zigtbaar, dat de mensch naar zijn aanleg Gode gelijk moet worden. Jezus en de Apostelen schrijven hem de vatbaarheid daarvoor toe, niet alleen door te leeren dat de mensch verstand bezit om het ware en goede te kennen en een' wil om te kiezen tusschen goed en kwaad, maar ook door wat zij deden om hem te vormen voor zijne hooge bestemming, terwijl de ervaring eindelijk, bewijzende, dat er velen geweest zijn die werkelijk zijn wedergeboren, des menschen vatbaarheid om wedergeboren te worden duidelijk uitspreekt.
Ter beantwoording der vraag: of de mensch behoefte aan wedergeboorte heeft, zegt de schrijver dat men daarbij behoort te letten op zijn' zedelijken toestand en geaardheid. Te allen tijde had de mensch gevoel en begrip van zijn zedelijken toestand. God zelf heeft vóór Christus van 's menschen behoefte aan hooger geestelijk leven getuigenis gegeven. Het sterkst sprak Hij die uit in de zending van zijn' Zoon. Die behoefte heeft maar één grond: de zonde. Wie wijst ons beter aan wat zij is dan Jezus? Hij legt het wezen der zonde bloot als zelfzucht, een met het wezen van God strijdig beginsel. Zoo is de zonde niet in de daad, maar in het innerlijk afwijken des geestes van God gelegen.
In hare werking is de zonde geëvenredigd aan haren aard. De toestand, waarin zij den mensch brengt, is rampzalig. Is dit in het algemeen de werking der zonde, dat zij den mensch er toe brengt om alles te misbruiken, waar zij invloed op kan oefenen, als: 's menschen ligchaams- en zielsvermogens, de gansche menschelijke zamenleving, de natuur rondom ons, ja zelfs de hoogste goddelijke openbaring, dan moet daaruit wel blijken, hoe groot 's menschen behoefte aan wedergeboorte is.
Van waar nu is de zonde, welke is haar oorsprong? Wordt in het Evangelie op dien oorsprong ook gedoeld, geschiedkundig wordt hij er niet in opgegeven. Dikwijls wordt er echter op gewezen als in den mensch zelv' te zoeken, d.i., in zijn vleesch, waardoor we niet zoozeer te verstaan hebben het ligchaam of de zinnelijke natuur - beide waren ook aan Christus eigen - maar wel de heerschappij der zinnelijke over onze geestelijke natuur.
Is de mensch echter naar zijn aanleg vatbaar voor eene hoogere geestelijke vorming, heeft hij daar behoefte aan, wegens den zondigen toestand, waarin hij verkeert, uit wat de schrijver tot hiertoe beschouwde volgt, dat die vatbaarheid ontwikkeld, aan die behoefte voldaan kan worden. Wat de wet van Mozes niet vermogt, wat de wijsbegeerte niet kon bewerken, dat is mogelijk door
| |
| |
de volmaakste heilsinrigting in Christus van God Ob eose ven aan den zwakken mensch.
In het tweede deel wordt aangewezen wat het wezen der wedergeboorte is in haren aard en oorsprong.
Niet in het ontvangen van nieuwe geestvermogens bestaat haar aard, maar in de nieuwe rigting van 's menschen ganschen geest op God en goddelijke dingen. De nieuwe rigting des geestes is drieërlei, namelijk, naar God - Christus - de naasten. Niet zóó, dat zij in het leven van den Christen onderscheiden of afgescheiden zijn. Zij zijn slechts ééne kracht, één geest, ééne gezindheid, ééne liefde.
Over den oorsprong der wedergeboorte is niet weinig getwist. Sommigen zeggen: zij is een werk van God, anderen van Christus, nog anderen van den H. Geest, weer anderen of van Gods woord, het Evangelie, of van de kerk, of van den mensch zelven. Er is in dat alles waarheid, mits men die waarheid niet gedeeltelijk en eenzijdig opvatte. Uit dit alles te zamen leidt de schrijver den oorsprong der wedergeboorte af.
Eerst wordt nu aangewezen in welken zin de oorsprong der wedergeboorte in God is te plaatsen. De kracht, waardoor dat werk tot stand gebragt wordt, daalt niet regtstreeks in het menschelijk hart neder. Te voren geschiedde dit door tusschenkomst van personen of zaken, maar het volmaakst deelt God die kracht mede door Christus. Op de vraag: hoe de mensch die kracht van God door Christus ontvangt? antwoordt de schrijver, dat wij behoefte hebben aan licht der waarheid en aan liefde. Daar komt Christus aan te gemoet: God geeft zich in zijn Zoon aan ons te aanschouwen, zoo als Hij is; Hij deelt in Christus ons de hoogste waarheid mede - en Hij betoont ons in Christus de zuiverste en meest vermogende liefde en doet (laat) ons die liefde werkelijk ervaren in ons gemoed.
Deze werkzaamheid van God sluit echter geene andere werkzaamheden uit ter ontwikkeling van den mensch. Zij dienen elkander. Desniettemin is onze wedergeboorte van God door Christus een goddelijk werk, een werk derhalve zonder eenige onze verdienste.
Vervolgens onderzoekt Witkop hoe de oorsprong der wedergeboorte in Christus te plaatsen is. Christus is de bron van nieuw geestelijk leven; Hij bezit de volkomene geschiktheid om zondaren zalig te maken. Op aarde bezat Hij een volmaakt leven zoowel in betrekking tot God, als tot de menschen, die Hij wilde vormen. De geschiktheid van Jezus om zondaren zalig te maken, is zigtbaar in zijn werk: God tot ons menschen te brengen en ons tot God. Hij brengt God tot ons, door in zijn onderwijs ons Gods wezen en gezindheid te leer en kennen. In zijn handelend leven brengt Hij God tot ons en ons tot God, inzonderheid door de openbaring van Gods liefde in zijn dood des kruises. Veel en velerlei bestaat er echter tusschen Christus en ons, dat den Heer dient, om ons zijn kracht en leven mede te deelen: zijn geest, die ook de geest des Vaders is, het Evangelie, de kerk of de gemeente. Door dit alles treedt Jezus met ons in betrekking, wordt Hij tot ons gebragt en wij tot Hem, ontstaat de wederkeerige gemeenschap van ons met Hem,
Doch de oorsprong der wedergeboorte is evenzeer geestelijk. Wij hebben dien dus ook te zoeken in den Heiligen Geest. Er wordt onderzocht wat in de H. Schrift onder de uitdrukking heilige geest,
| |
| |
geest van God en Christus moet verstaan worden. Hoe in het O.V. Daar wordt gesproken van den geest Gods als geest in God zelven, en het nieuw, door God gewerkte, uit zijn geest voortgevloeide levensbeginsel in den mensch. In het N.V. hetzelfde onderscheid. Als Christenen spreken we van heiligen geest èn gelijk die buiten ons bestaat in God en Christus, èn gelijk die in den Christen en in de christelijke gemeente wordt gevonden.
Dàt de wedergeboorte een werk des h. geestes is, blijkt hieruit, dat de wortel des christelijken levens - het geloof, een vrucht is des h. geestes. Hoè hij het werkt? Middellijk door Christus, de Apostelen, alle ware Christenen. Verlossende kracht gaat uit van den h. geest. Want hij is een geest der waarheid, om het licht der waarheid in ons te ontsteken - der heiligheid, om het zondig beginsel der zelfzucht te dooden - der liefde, om liefde aan te kweeken.
Ook in het Evangelie is de oorsprong der wedergeboorte te vinden. Het Evangelie is de bron des nieuwen levens. Dit blijkt uit de prediking van Jezus en de Apostelen - uit hunne handelwijze - uit de geschiedenis der Christelijke kerk. Maar hoe is het Evangelie zulks? Het is een verkondiging van Jezus Christus - als zoodanig brengt het Christus tot ons en ons tot Hem - het vervult ons met zijn geest - het is eene verkondiging van Gods genade in Christus, - als zoodanig brengt het God, den Vader in Christus tot ons, en ons in Christus tot den Vader, - het vervult ons met den Geest des Vaders - en wederbaart ons derhalve tot een nieuw leven.
Niet minder is de kerk van Christus op aarde als bron des nieuwen levens aan te merken. De Christelijke kerk is eene vereeniging van geloovigen. Haar belang is om door mededeeling des geestes en des levens elkanders volmaking te bevorderen. Daardoor ligt in haar eene levenwekkende en levenvolmakende kracht. Om duidelijk te zien dat en hoè de Christelijke kerk de bron is des nieuwen levens, moeten wij er op letten, dat zij als vereeniging de bewaarplaats is van alle hulpmiddelen en krachten, waardoor 's menschen geest en leven wordt vernieuwd, met andere woorden: de kweekplaats des nieuwen levens. Uit de kerk ontvangen wij dus, door de middelen die zij bezit, ons waarachtig leven, voor zoover wij den naam van levende leden der kerk mogen dragen.
Eindelijk is in den mensch zelv' de oorsprong der wedergeboorte te zoeken. Naar de uitspraken van Jezus en de Apostelen is de mensch zelf ook de werkmeester der levenshervorming, die wij wedergeboorte noemen. Hoè hij het is ontdekken we, als we bedenken, dat hij vermogens heeft om wat hem ter vernieuwing van geest en leven wordt aangeboden door God, Christus, den heiligen geest, het Evangelie en de kerk in zich op te nemen. Hij heeft er de vatbaarheid toe, de zedelijke vrijheid en magt. Maakt hij gebruik van zijne vermogens, dan kan de wedergeboorte ook als zijn werk beschouwd worden. Het Christendom is redelijk. Alles gaat wel van God, als de eerste bron uit, maar geheel naar onze behoeften en in vereeniging met onze eigene vrije werkzaamheid.
In het derde deel handelt de schrijver eindelijk over de vrucht der wedergeboorte. Aard en oorsprong der wedergeboorte waarborgen hare heilzame werking of vrucht. Het Evangelie noemt die vrucht: heiligmaking, voortgaande geestelijke volmaking, zaligheid. In het aanwijzen van
| |
| |
die vrucht der wedergeboorte bij den mensch volgt de schrijver dezelfde orde van behandeling als in het vorige deel, en zoo beschouwt hij haar in 's menschen betrekking tot God, - Christus, - den heiligen geest, - het Evangelie, - de kerk, - zichzelven, waarbij hier nog in aanmerking komt, zijne betrekking tot de maatschappij en den hemel.
In betrekking tot God: de wedergeboren mensch nadert hoe langer hoe meer tot den Vader, wordt gelijkvormiger aan Hem, zaliger door en in Hem. Die vrucht der wedergeboorte is echter evenmin een volstrekt-noodzakelijk gevolg er van, als zij schielijk en zonder moeite verkregen wordt.
In betrekking tot Christus: de wedergeboorte brengt nader tot Christus, maakt gelijkvormiger aan Hem, zaliger in en door Hem. De wedergeborene aanschouwt Christus meer van nabij; hij komt Hem nader met zijn gemoed, met geheel zijn willen en streven, en deelgenooten wordende zijner heerlijkheid, zijn wij het tevens zijner zaligheid. Doch deze vrucht is geenszins eene volstrekt-noodzakelijke, die schielijk en zonder moeite verkregen wordt.
In betrekking tot den heiligen geest. De Christen die het nieuwe levensbeginsel in zich bewaart, die opneemt wat de heilige geest hem aanbiedt, wordt hoe langer zoo meer geestelijk. In gemeenschap met den heiligen geest levende, wordt het hart des Christens eene woonstede des heiligen geestes. Ook deze vrucht der wedergeboorte is eene zalige, doch zij is niet onvoorwaardelijk. Zij is een volstrekt gevolg van haar en wordt evenmin zonder strijd verkregen.
In betrekking tot het Evangelie. De wedergeborene wordt een evangeliesch Christen in geest en leven, in betooning van kracht. Bewaart hij zijne nieuwe levensrigting, dan wordt hij in waarheid hoe langer zoo meer een evangeliesch Christen. Ook van die vrucht, schoon eene zalige, mag getuigd worden, dat zij niet eensklaps of zonder inspanning en strijd wordt verkregen.
In betrekking tot de gemeente des Heeren. Door de wedergeboorte wordt elk lid der kerk een waarachtig levend lid, worden alle leden gemeenschappelijk volmaakter, wordt de toestand der kerk een meer zalige. Lid en levend lid der kerk te zijn, maakt een groot verschil. Een levend lid bewaart en verwerkt het geestelijk leven, dat de kerk in hare gemeenschap hem aanbiedt. Dan eerst leeft de Christen als lid der kerk, als hij mede arbeidt om met alle hulpmiddelen en krachten, in den schoot der kerk aanwezig, heilzaam en op velen voortdurend te werken. Levende leden zijn dus die niet alleen ontvangen, maar ook geven, die in hunnen kring heiligend werken op allen die hem omgeven, met het doel om waarachtig evangeliesch leven te verspreiden. Waar de enkele leden zulke vruchten dragen, worden alle leden gemeenschappelijk volmaakter. De toestand der kerk wordt dan een meer zalige, want als vereeniging wordt zij meer christelijk. Doch ook deze volmaking der kerk gaat hoogst langzaam voorwaarts.
In betrekking tot den wedergeborene zelv'. De vrucht hiervan is een zichzelven hoe langer zoo meer beheerschend, vrij en zelfstandig leven. Blijft de wedergeborene op den goeden weg voortgaan, dan is daarvan eene natuurlijke en heerlijke werking, zelfbeheersching. Hiermede is onafscheidelijk vereenigd de waarachtige en hoogste vrijheid. Daarenboven wordt het leven
| |
| |
des wedergeborenen een zelfstandig leven, doch 't behoeft naauwelijks gezegd, hoeveel tijd en strijd er gevorderd wordt om tot deze zelfbeheersching, vrijheid en zelfstandigheid te geraken.
In betrekking tot de burgerlijke maatschappij, Door de wedergeboorte ontvangt de maatschappij burgers met hoogere levensbeginselen, wordt het maatschappelijk leven veredeld en zal het eenmaal één worden met het Christelijk leven.
In betrekking eindelijk tot den hemel of het toekomende leven, In die betrekking kweekt de wedergeboorte de kostelijkste vrucht. Door haar wordt de Christen hier een erfgenaam, en eenmaal een burger des hemels, worden aarde en hemel verzoend, wordt het einddoel van God in Christus bereikt. Wordt elk levend lid der gemeente een erfgenaam des hemels, omdat hij hier reeds hemelsche beginselen van God in Christus door den heiligen geest heeft ontvangen, wat zal het zijn, wanneer Christus' rijk de wereld zal hebben overwonnen. Dan zullen aarde en hemel verzoend zijn, De disharmonie zal in Gods geestelijke schepping niet meer bestaan. Zonde en dood zullen niet meer heerschen. God zal zijn alles in allen.
Uit de breede schets, die wij van des schrijvers werk gaven, ziet ieder welk een uitgestrekt veld hij heeft doorwandeld en leidt men gemakkelijk onze hooge ingenomenheid af met deze vrucht van den diepdenkenden geest des auteurs. Witkop bepaalt sich streng bij zijn onderwerp, waar hij diep in doordringt, en het meest gewigtige op het gebied des Christendoms mede verbindt. Aan dégelijkheid paart de wijsgeer-theoloog hier eene helderheid en klaarheid, die wij in andere vruchten van zijne pen niet altijd dus aantroffen. Uit onze zamengedrongen schets besluite niemand, dat het hier bij krachtige taal aan gloed ontbreken zou. Wij hebben geest- en zielverheffende bladzijden aangetroffen, waar Witkop tot het hart niet minder dan tot het verstand spreekt. Er is gang en leven in zijn werk, wordt de denkende geest des lezers ook onafgebroken bezig gehouden. Bij een milden geest treffen we hier hoogen ernst aan. Dat er zijn zullen, die zich met des schrijvers dogmatische begrippen niet vereenigen, die zijn ernst te slap, vele zijner uitdrukkingen te algemeen vinden, en de verscheidenheid van bronnen, waar hij de wedergeboorte uit afleidt, voor eene mystificatie van de naar hun inzien eene bron houden zullen, lijdt geen twijfel - doch gelijk wij Witkop boven elke bekrompene beoordeeling verheven achten, kennen wij hem evenzeer bevoegdheid genoeg toe, om het standpunt, dat hij koos, mannelijk en zegevierend te verdedigen.
Mogt zijn werk in veler handen komen, op veler harten indruk maken, op het Christelijk leven van velen, inzonderheid jeugdige lidmaten, een' gewenschten invloed hebben.
Uiterlijk beveelt het boekje zich allergunstigst aan. Druk en uitvoering laten niet te wenschen over. Slechts enkele drukfouten en eene verkeerde aanhaling blz. 67, 1 Joh. IV: 19 voor vers 14 troffen wij aan. Jammer - dat het boekske niet minder in prijs kon gesteld worden. 't Was dan voor meerderen verkrijgbaar, die nu de aangeboden vrucht op zulk eene kostelijke schaal niet kunnen aannemen.
H.
|
|