tant hem in vele opzigten zal toestemmen, en in andere opzigten zal tegenspreken - dat de heer Alberdingk Thijm ditmaal, 't was na den 16, 18 en 19 April, - de chronologie is thans zelfs op brochures niet onverschillig - zeer kalm, bezadigd, verdraagzaam heeft geschreven, en ons geene opzettelijke ergernis gegeven - er was ook reeds ergernis genoeg.
Men zal van Protestantsche zijde den heer Alberdingk Thijm immers gaarne de volgende stellingen toestemmen:
a. Dat de artikelen der Grondwet, art. 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170 - ‘gelijke vrijheden en rechten aan de belijders der verschillende gezindheden waarborgen.’ - Blz. 5 en 6.
Buiten twijfel!
b. ‘Die een goed Staatsburger wil zijn, die de rechten en vrijheden genieten wil, welke de Grondwet hem en den zijnen verzekert, is verplicht zich volkomen aan de uitspraak der Grondwet te onderwerpen.’ - Blz. 6.
Buiten allen twijfel!
c. Dat de heer Alberdingk Thijm gezien heeft, hoedanig ‘mannen van erkende rechtschapenheid en bekwaamheid, mannen, op wier hoogachting en vriendschap hij prijs stelt, aanspannen met onwaardige bondgenoten.’ - Dat de heer Alberdingk Thijm verder gezien heeft, dat enkele vertegenwoordigers in de Tweede Kamer denkbeelden verkondigen, die hem volstrekt niet smaken. - Dat de heer Alberdingk Thijm ziet ‘dat een geacht Ministerie valt, ten gevolge van de gehandhaafde vrijheid.’ - Blz. 12, 13. - ‘Moet dat geen diep leedgevoel bij hem doen ontstaan?’
Boven allen mogelijken twijfel!
d. Dat de ‘Paus recht heeft, om uit zijn eigen standpunt, zoo als zijn standpunt dit toelaat, de form eener allocutie te kiezen.’ - Blz. 14.
e. ‘Dat de heer Alberdingk Thijm niet geroepen noch gestemd is, om de verdediging op zich te nemen van de form der Pauselijke stukken.’ - Blz. 14.
f. ‘Dat de Paus op het papier het land wel moest verdeelen, zonder recht op dat land als land.’ - Blz. 16.
g. ‘Dat de Metropolitaan van Utrecht, geen - de Hemel weet welke! - bijzonderlijke burgerlijke rechten over de stad, de provincie en de bewoners, zal uitoefenen.’ - Blz. 16.
h. ‘Dat men het onmogelijke heeft gedaan, om de overtuiging te vestigen, dat de nieuw benoemde Nederlandsche Bisschoppen gelijk staan in werkkring, rechtsbevoegdheid en beschikbare middelen, met de Bisschoppen van vroegere dagen.’ Blz. 17.
i. ‘Dat er sedert die dagen, groote, totale omwentelingen in de Maatschappij hebben plaats gehad’Blz. 18 en derhalve:
k. ‘Dat de wetenschap en beschaving niet meer het uitsluitend deel is der geestelijkheid, derhalve het tijdelijk beheer der Bisschoppen, als zoodanig niet meer is in te voeren.’ - Blz. 18.
l. ‘Dat de Bisschops-eed - (ja nu komt de groote troost) - sints eeuwen te lezen stond, in het ‘Pontificale Roma-