zijn gebedenboek, de denkbeelden daarin uitgedrukt worden hem gemeenzaam, ze worden zijn eigendom en wekken van zelf nieuwe godsdienstige denkbeelden bij hem op. Vooral tot openlijk gemeenschappelijk gebruik, bijaldien voor de noodige afwisseling gezorgd worde, opdat het niet in sleurwerk ontaarde, achten wij formuliergebeden aan te bevelen voor den eenvoudige, die hartelijker zal instemmen met een gebed dat hij kent, dan met zulk een, dat voor de vuist uitgesproken of door den voorbidder zelf opgesteld, door hem moeijelijk kan gevolgd worden. In zooverre derhalve keuren wij het werk des eerwaarden schrijvers in geenen deele af.
Wat de waarde der gebeden, hier geleverd, betreft, het is moeijelijk daarover een oordeel uit te spreken, wanneer de opsteller zelf zegt: ‘Menigmalen voor anderen voorganger in den gebede, mogt ik dikwijls ervaren, en hiervoor danke ik God, dat mijn hart er bij was. Dit gevoelde ik ook, terwijl ik in eene biddende stemming deze gebeden opstelde.’ Hadde de schrijver zich hier niet zoo stellig uitgelaten, en ware het dus niet onbescheiden hem tegen te spreken, wij zouden gezegd hebben, dat wij den toon van vele dezer gebeden hartelijker zouden gewenscht hebben, dat het verstand er ten minste evenveel in sprak als het hart, en dat ze eenvoudiger, kunsteloozer, kinderlijker, krachtiger hadden kunnen zijn.
Voor de noodige verscheidenheid is gezorgd, aan de belangrijkste toestanden, waarin de zeeman komen kan en verkeert, is gedacht. Men vindt er: een gebed voor de uitreis, een morgenen avondgebed, een voor en een na het eten, een gebed voor en na de godsdienstoefening, na een storm, voor men aan wal gaat, in ziekte, bij herstelling, voor en na den slag, en bij behouden terugkeer in het vaderland, terwijl voorafgaat eene doelmatige aanhaling van 's Heeren voorschrift omtrent het bidden, Matth. VI: 6-15, en van zijne belofte op liet gebed, Matth. VII: 7-11.
Moge het boekje door de ondervinding bruikbaarder en voor den zeeman geschikter bevonden worden, dan wij het thans achten, en de vrucht van het gebruik zijn, hetgeen de waardige opsteller wenscht en wij van harte met hem wenschen, dat Nederland, gelijk weleer, naar de getuigenis van een onzer achtingwaardigste geschiedschrijvers in de 16e eeuw, zoo ook thans: brave en kloecke zeelui hebbe.