Lexicon manuale,
of:
handwoordenboek voor den Tijdspiegel.
(Vervolg. Zie Tijdspiegel 1853, I, bladz. 315.)
zwart. - De kleur van den nacht, van den rouw, der deftigheid, der geestelijken, - het zinnebeeld van den ernst - en tevens van den inkt - altijd weder: ‘zwart op wit’ - ook der negers, die, als de vervloekte nakomelingen van Cham, - hellewaarts ijlen; - vergelijk intusschen de werelddoorwandelende - niet den Jood - maar de Amerikaansche Negerhut, waar de zwarten de blanken, van alle zijden, overtreffen, en onze zinnebeeldige kleuren-theorie eens voor altijd wordt - omvergeworpen. - Weldra zal men, en te regt, voor eene zwarte Uncle Tom's-tronie duizendwerf meer respekt hebben, dan voor het zwarte rouwgewaad, ook met de kaper, der treurende weduwen, die nog in de gepaste jaren der couranten-huwelijks-uitnoodigingen (onder stipte geheimhouding) vallen. - Zwart is wel de nacht - maar juist de duisternis doet de flonkerende sterren verschijnen - wel ligt evenzoo in het duister gemoed van den mensch, waar ook het sterrelicht van een beter en hooger gemoedsleven - schittert - en de donkerheid de voorwaarde is van het weldadig licht. - Als we de bekende spreek- en schrijfwijze - ‘iemand zwart maken’ - op de schrijvers en de recensenten wilden overbrengen - komt hier de gewone kleur van den inkt ons bijzonder goed te pas: - men kan, op die wijze, iemand, die eerst zelf wat zwart op wit heeft gezet - nog eens - tweevoudig - zwart - maken -, en altijd zwarter. - Overigens ondervinden wij dagelijks, tot op de maand Mei toe, dat het allervoortreffelijkste spreekwoord, ‘den moriaan wasschen’ - aan rijke toepassing toeneemt - in alle mogelijke betrekkingen -: geestelijke en staatkundige - maatschappelijke - huiselijke. - Niemand, die er leeft, zal tegen deze spreekwijze ooit eenig protest durven kenbaar maken.
Spiritus Asper en Lenis.