zonderheden uit de geschiedenis van den grooten worstelstrijd onzer vaderen, en spanne nog meermalen zijne vaderlandsche lier.
Behalve een enkele variant, ‘schittrende eertrofeeën’ voor ‘roemrijke,’ is het dichtstuk onveranderd uit den Tijdspiegel wedergegeven, maar er zijn twee koupletten bijgevoegd, het achtste en elfde, die gewis de waarde van het dichtstuk verhoogen. Wij deelen ze den lezers mede:
Verdoof de vaderlandsche zangen,
Welluidend voor ons luistrend oor,
Met trotsche geestdrift opgevangen
In menig heilig tempelkoor!
Verdoof 't Wilhelmus van Nassouwen,
Dat krachtig klonk door dees landsdouwen,
Toen Marnix 't speeltuig heeft besnaard;
Verniel de kracht van Tollens woorden,
Den weêrklank van zijn zuivre akkoorden,
Oud-Neêrland en zijn zanger waard.
Wisch van ons onbezoedeld wapen
De beeldtnis van den fieren leeuw,
Eu doem hem tot een werkloos slapen
Vervreemd van de oude heldeneeuw.
Buig, in verbijstring voor u starend,
Den slaafschen nek voor Spanjes arend
Kus uwen dwingeland den voet,
En reik, uw oorsprong gansch vergeten,
Uw handen toe voor d'ijzren keten,
Die heel het menschdom kluistren moet!
Vooraf gaat een brief aan den heer Alberdingk Thijm, niet met den post, maar door de altijd zweetende pers verzonden. Open brieven zijn tegenwoordig zeer in den smaak, en hebben veel sensatie gemaakt in de laatste tijden, ook op letterkundig en wetenschappelijk gebied; want van andersoortig spreken wij hier niet. De brief, dien wij hier lezen, getuigt gunstig voor den handhaver van den roem onzer vaderen. Hij wil op het historisch en nationaal terrein niet anders strijden dan met open vizier, en zich door zijn open brief aan den heer Alberdingk Thijm vergewissen, dat zijne dichtregelen dien ‘hoofdvertegenwoordiger’ van de reconstruerende historische ‘rigting,’ welke hij krachtig en met innige overtuiging bestrijdt, onder de oogen komen, en deze geen ander dan hem voor den auteur zou kunnen houden. Maar hij verwacht van de toezending van dezen brief eenig gevolg, hij rekent op antwoord; - hij uit eene tweeledige vooronderstelling: ‘indien bij het lezen - een blos u de kaken mogt verwen - hoop ik te vernemen, of die in schaamte, dan wel in spijt zijnen oorsprong voud.’ - Of die blos zich nu reeds vertoond hebbe, en waardoor die verwekt zij geworden, daarvan is tot heden nog niets ter onzer kennis gekomen. Althans de dertien tienregeligekoupletten, getiteld: Trouw, Een Huldegroet aan Z.M. Koning Willem den Derde, bij zijn bezoek van Amsterdam, in Grasmaand 1853, uitgegeven te Amsterdam, bij C.L. van Langenhuysen, hoezeer zij ons toeschijnen eene soort van weêrklank op het gedicht van den heer Tideman te leveren, zijn ons nog niet geheel helder geworden, en wij begrijpen er nog niets van, of en waardoor de heer Alberdingk Thijm gebloosd heeft. De ‘te droeve glorieteekenen’ - ‘de krans van 't kalm gehandhaafd Recht’ en ettelijke andere uitdrukkingen doen ons nog weifelen, ook als later ‘de brave Vaadren’ vermeld staan.
Van ganscher harte wenschen wij, dat het zesde kouplet bevestigd worde waarheid, en niets dan waarheid te behelzen: 't zou een weldadige waarborg zijn voor de rust en het heil van den ons zoo dierbaren,