gemeen lijdt, en waaraan in het bijzonder de Engelsche strafwetgeving mank gaat, want hij doet ons getuigen zijn van een geheel geding, ingesteld wegens moord - een geding met pleitredenen,
getuigenverhooren enz., dat juist door zijne volledigheid en natuurlijke voorstelling onze belangstelling ten hoogste heeft geboeid. We vermelden dit uitdrukkelijk, om te doen uitkomen dat we 't gansch niet eens zijn met eene aankondiging, die wij elders van dit zelfde werk lazen, en waarin werd beweerd, dat de vertaler dat regtsgeding had moeten bekorten, zoo niet geheel overslaan.
Het verheugt ons integendeel, dat de vertaler geweten genoeg heeft gehad, om ons het werk van James onverminkt weder te geven, en dat hij zich door de eigenaardige moeijelijkheden, voorzeker verbonden aan de vertolking van al de bijzonderheden van dit proces in onze taal, niet daarvan heeft laten afschrikken, en wij hopen dat hij - aan wien wij, zoo we niet verkeerd zijn onderrigt, reeds meer verdienstelijke vertalingen te danken hebben, - steeds even naauwgezet moge blijven.
Nu ons deze indiscretie ontsnapt is ten opzigte van den vertaler, wiens waren naam - altijd indien wij goed onderrigt zijn - niet op den titel prijkt, moeten wij hem toch ook de verzekering geven, dat wij hem gaarne zijn oorspronkelijk voorwoord ten goede houden, omdat wij ons gemakkelijk kunnen indenken (dit woord ontleenen wij) hoe lastig het soms moet wezen, wanneer men eene vertaling heeft voltooid, nog te voldoen aan het dringend verzoek van den uitgever ‘om een woordje vooraf, al is het nog zoo kort.’
Hij houde het ons op zijne beurt ten goede, zoo wij hem op een paar punten opmerkzaam maken. Waar personen uit het gewone, dagelijksche leven, sprekend worden opgevoerd, komt het ons voor dat men er naar moet streven hunne taal zoo natuurlijk te maken, als de kunst slechts gedoogt. Dit is niet overal door den vertaler in het oog gehouden: de spreektoon kon doorgaans losser zijn. Bij voorbeeld, wij vinden al dadelijk, op bladzijde 6 van het eerste deel, in eene zamenspraak het volgende:
.... ‘Ik ben geen man om teruggejaagd te worden, en ook in geene luim daartoe. De rivier lag in mijn weg en daarom stak ik haar over; maar ik heb mijn bundeltje kleederen verloren en dat is jammer; want ik ben natter dan mij aangenaam is.’
‘Wat uw bundeltje aangaat,’ zeide de andere, ‘dat zal tegen den Winslow-dam gedreven zijn, en wat betreft uwe natheid, ik zou u wel aan drooge kleederen kunnen helpen, als ik maar wist wie gij waart.’
‘Uwe onbekendheid daarmede, zal er u toch niet in verhinderen,’ hervatte de reiziger enz.
Taalkundig zijn hierin geen fouten, maar het is stroef, het is niet gemakkelijk; we zouden liever wat minder gelet willen hebben op taalkundige juistheid en wat meer op losheid. Door eene geringe omzetting kan men, dunkt ons, meer leven, meer gang brengen in den dialoog, b.v.:
.... ‘Ik ben niet iemand om teruggejaagd te worden, en ik ben ook in geen luim om het mij te laten doen. De rivier lag mij in den weg en daarom zwom ik die over; maar ik heb mijn pakje kleêren verloren, en dat spijt mij, want ik ben natter dan mij aangenaam is.’
‘Uw pakje,’ zeide de andere, ‘dat zal wel tegen den Winslow-dam zijn aangedreven, en dat ge nat zijt - ja, ik zou u wel aan drooge kleêren kun-