den afval der Belgen en vast vertrouwende, dat 's lands Vader zich overrijk zou achten in het bezit van zijne Noord-Nederlanders, vol geestdrift naar de grenzen snelden, om zijne en onze eer te redden en voorts voor goed met hen af te rekenen. Inderdaad in dit opzigt is de heer Koopman een man naar ons hart. Hij spreekt nog van raddraaijers, ellendig gespuis, geboefte en wat dies meer zij en brengt ons in de oude luim, die zoo noodig is, wanneer wij ons te goed willen doen op onze toen zoo aandoenlijk betoonde trouw.
Maar ook om andere redenen is het boek van den heer Koopman niet van belang ontbloot en wel vooreerst wat hem zelven betreft. Wie herinnert zich niet uit die dagen de populariteit van den zeeman? En toch, hoe te regt hij bemind en vereerd werd, er scheen in zijn gedrag iets buitengemeen romanesks, iets onregelmatigs te zijn, dat het vaderlandsche hart hem gaarne vergaf, maar dat naar de stipte regelen van krijgsmanspligt niet ten volle scheen te kunnen worden verdedigd. Hier leeren wij den man naar zijn eigen bescheiden, door officiele stukken gestaafd, juister beoordeelen. Na eene hoogst onvoorspoedige terugreis uit Oost-Indie zien wij hem geen oogenblik aarzelen, dadelijk de Schelde op te varen; wij zien hem daar meer dan twee jaren lang steeds gestemd voor en bevorderaar van krachtige maatregelen, maar toch onderworpen aan bevelen van hooger hand; wij zien er hem door zijne onderhebbenden aangebeden, maar ook dagelijks voor hen en het vaderland zijn leven wagende; eindelijk, om niet meer te noemen, wij zien hem op het oogenblik, dat de ontredderde vijfhoek gereed was, zich over te geven, met kloek beleid zich onttrekken aan het opperbevel van den grijzen Chassé en zich op wettige wijze den weg banen, om aan den bondgenoot der Belgen kostelijke prijzen te onthouden, die welligt, als zoo vele zegeteekenen, de ongeboren zeemagt dier Belgen in het aanzijn zouden hebben geroepen.
Voor één klip moeten wij waarschuwen, waarop welligt de lezer zou kunnen schipbreuk lijden. Misschien kon zich deze of gene voorstellen, dat hij krijgsbedrijven zou vernemen, hem tot dus verre onbekend en waarbij zijn hart kon zwellen van nationalen hoogmoed. Indien zulk een lezer verlangt naar hetgeen schittert, hij zal niets van dien aard vinden, dat hij niet vóór meer dan 20 jaren wist. Maar, wat wij hem bidden mogen, hij bedenke den aard der gebeurtenissen. Er was geen oorlog, maar een staat van oorlog; geen Koning gezind, om strafgerigt te houden, maar om zijne populariteit te herwinnen; geene magt, geregtigd om aan te vallen, maar aan wie het ten hoogste vergund was, zich te verdedigen en wie men het niet bijzonder euvel duidde, als zij de linkerwang toekeerde, nadat zij op de regter- geslagen was. Wij voor ons betreuren in geen opzigt, om geenerlei reden, onze scheiding van Belgie; maar, ware er een open oorlog gevoerd, wat wonderen van dapperheid en welke grootsche resultaten zou men hebben verkregen van een leger en eene vloot, die nu reeds wonderen heeft bedreven van passieven moed.
Men vatte ook den titel van het boek strikt in den letterlijken zin op, en breide dien niet uit b.v. tot de geheele Schelde. De heer Koopman, aanvankelijk, behalve onder het opperbevel van den generaal Chassé, ook onder de bevelen van den kapitein ter zee Lewe van Aduard gesteld, werd al spoedig chef