De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Parijs in 1852.Losse schetsen in en om Parijs in den zomer van 1852, door M.P Lindo. Met vier platen. Arnhem. D.A. Thieme.Parijs - het Babel onzer dagen of le centre de la civilisation Européenne -, de ville de boue of de toongeefster der mode -, het broeinest van alle revolutien of het hart der vrijheid (!) -, le Paradis des femmes of l'enfer des chevaux -, welken naam gij ook aan deze wereldstad verkiest te geven, toch moet gij bekennen waarde lezer of lezeres, dat uwe oogen en honderde andere, jonge en oude, schoone en niet schoone, puriteinsche en wereldsgezinde, antirevolutionnaire en anti-anti-revolutionnaire oogen dikwijls ja onophoudelijk op dat punt gerigt zijn, en dat uwe ooren wijd openstaan, wanneer er over Parijs en het ‘voorbeeldig volk aan de Seine’ gesproken wordt.... Dat weten de schrijvers en de uitgevers ook zeer goed. En met hetgeen er over Frankrijk's hoofdstad geschreven en gedrukt en gedeeltelijk ook gelezen is, zou men, zoo al niet het Panthéon (zaliger gedachtenis!) toch zeker de Morgue kunnen vullen, waar ook vele dezer producten beter te huis zouden behooren. Want om niet van de reisboeken, gidsen, guides de l'etranger te spreken, van Mercier's tableau de Paris af tot Kolloff's Paris toe (het nieuwste en beste wat wij kennen) is het aantal reisbeschrijvingen, Briefe, Skizze enz. legio, en komt er bijna geen nommer van eenig Engelsch of Duitsch tijdschrift uit of men vindt er Korrespondenz-Nachrichte, Pariser Zustände of mededeelingen van our own reporters uit Parijs in. - Toch achten wij het een zeer gelukkig denkbeeld van den heer Lindo, om de herinneringen, die zijn togtje naar Parijs in den verloopen zomer bij hem achtergelaten heeft op te teekenen en aan het publiek mede te deelen. Hoe groot toch het aantal van buitenlandsche geschriften over dit onderwerp zij, in Nederland is er in lang niets oorspronkelijks over Parijs uitgekomen. Het laatste voor zoo ver ons bekend is, - indien men ten minste Kneppelhout's Fragments de correspondance, die de auteur mogelijk wel zelf en het publiek ongetwijfeld reeds lang vergeten heeft, hier niet in rekening wil brengen -, is het zeer goede boek van Mr. A.W. Engelen Parijs in 1834. Maar hoe bruikbaar dit werk in zijn tijd ook was, er zijn sedert bijna 20 jaren verloopen, en - twintig jaren, 't zijn voor een volk als het Fransche twintig eeuwen, wel niet ‘van glorie’ maar toch van onophoudelijke verandering. Verbeeld u, dat men toen nog, en de heer Engelen in de eerste plaats, den val der Bourbons betreurde. Hoe ver is dat tijdvak niet achter ons! Hoe vele constitutiën zijn er sedert dien tijd versleten, hoeveel kleine mannen groot, en groote mannen klein geworden! Wij herhalen het, wij verheugen ons dus dat er thans in Nederland weder iets over Parijs verschijnt. Want hoe verdienstelijk ook sommige der buitenland- | |
[pagina 347]
| |
sche geschriften zijn, op het punt van reisbeschrijvingen, van beoordeelingen van volken, landen, en zeden, verkiezen wij, ceteris paribus, den landgenoot boven den vreemdeling, wijl de maatstaf, dien hij aanlegt ons bekend en gemeenzaam is en zijn taal voor ons dus des te verstaanbaarder wordt. Maar, zegt men welligt, de heer Lindo is immers geen Nederlander van geboorte. Het is waar, mijnheer of mevrouw! De schrijver zag in Engeland het levenslicht; maar vooreerst, maakt zijne sprake hem niet openbaar; het zou wel niet mogelijk zijn daaruit den vreemdeling te herkennen. Er zijn weinig geboren Hollanders, die het Hollandsch zoo los en gemakkelijk en bevallig schrijven, als de bewerker der meesterlijke vertaling van Tristram Shandy. Il y en a jusqu'à trois que je pourrais nommer. En vele van onze ‘gevierde schrijvers’ mogen hem zijne schoone gave benijden. Maar ook ten andere heeft Dr. Lindo, zoo wij ons niet bedriegen, reeds verscheiden jaren in Nederland gewoond, is aldaar gevestigd, en met Nederlandsche zeden en gebruiken goed vertrouwd, en is er ook al ietwat van den Engelschen geest in hem gebleven, het zal aan zijn boekske geen schade doen. Wij schrijven daar b.v. aan toe het streng gevoel van zedelijkheid, dat hier overal doorstraalt en dat aan menige bladzijde van dit geschrift eene wezenlijke waarde bijzet. En wat geeft ons nu de auteur? Eene reisbeschrijving in optimâ formâ, im alten Rococo-stil? Afscheid van vrouw en kinderen, van vrienden en magen, lofredenen op ‘den vorst der postwagendiensten,’ vergelijkingen tusschen de snelheid der trekschuiten en den slakkengang der spoortreinen, enz. enz. enz.? Volstrekt niet! Op de eerste bladzijde zijt gij met hem te Brussel, en vliegt in eens par le convoi de grande vitesse, met hem voort naar Parijs, terwijl hij u en passant slechts iets over zijne medereizigers op geestige wijze mededeelt. Verder beantwoordt zijn boekske volkomen aan den titel ‘Losse Schetsen in en om Parijs.’ Schetsen zijn het ja; maar die u Parijs uiten inwendig beter doen kennen dan vele lijvige boekdeelen, even als de omtrekken van Moritz Retzsch of van de geestige teekenaars van Punch of van onzen Alexander V.H. vrij wat meer diepte van gedachte verraden of tot het gevoel spreken, dan menig reusachtig doek, geheel en volkomen naar de regelen der kunst volgeschilderd. De heer Lindo heeft niet met passer en maatstok rondgeloopen om u de hoogte van de fries der Madelaine of de diepte der catacombes te kunnen opgeven, hij heeft zich niet de moeite gegeven om de straten en pleinen, de fonteinen en riolen, de minder of meerder eerbare vrouwen te tellen, dit alles en nog veel meer kunt gij in de guides of in de onschatbare werken der statistici vinden. Toch heeft hij goed uit zijne oogen gezien; wij die Parijs meer dan eenmaal en ook nog verleden zomer bezocht hebben, kunnen dit naar waarheid getuigen, en weet hij u in weinige bladzijden eene juiste en duidelijke beschrijving der wereldstad te geven. Door eene hoogst vernuftige en goed vol gehouden vinding, vergelijkt hij de geheele stad bij een spinneweb, waarvan de cité het middenpunt dus de oude spin is, en waarin de verschillende gebouwen als zoo vele grootere en kleinere vliegen en muggen of motten zijn blijven hangen. Zoo met hem de mazen van dit web doorkruipende, krijgt men een zeer goed denkbeeld van Parijs en voelt men er zich spoedig te huis, - spoediger en beter te huis dan de schrijver, die van de kwellingen door hem den eersten nacht | |
[pagina 348]
| |
aldaar ondervonden eene geestige beschrijving geeft, welke naar ons oordeel een meesterstuk van stijl mag genoemd worden. Uitgerust van den strijd met den ongenoemden maar niet ongekenden vijand voert hij u mede naar de merkwaardigste plaatsen in Parijs. Gij bezoekt met hem het Palais-Royal, de Boulevards, de groote Opera, waarbij hij eene voortreffelijke persifflage voegt van het zangspel l'enfant prodigue, welke echter, vreezen wij, voor hen die niet als wij het geluk - of het ongeluk - hebben het libretto te kennen, eenigzins onduidelijk zal zijn: hij wandelt met u over Père la Chaise en door de galerijen van de Louvre (waarom schrijven toch vele Hollanders en ook de heer Lindo het Louvre? Wij houden dit voor een Germanisme), gij woont met hem den intogt van den Prins President, dien men toen reeds met vive l' Empereur! begroette, stijgt, indien het u gelieft, met hem in de karos, waarin hij als Sultan Haroun-al-Raschid begroet de Elyzeesche velden bezoekt, danst, als gij kans ziet om uwe beenen door elkander te strengelen als de heer, die op een der plaatjes afgebeeld staat, eene cancan in de Chateau des FleursGa naar voetnoot*) en rust - niet in de Morgue of in een der Abattoirs die gij evenwel ook niet onbezocht laat - maar hetzij in den Jardin des Plantes of in het Bois de Boulogne uit, of geeft u in de chapelle de St. Ferdinand, ter nagedachtenis van den Hertog van Orleans gesticht, aan sombere mijmeringen over. Dit alles en nog veel meer laat de heer Lindo u zien in Parijs en geeft er eene allezins levendige beschrijving van. Maar ook om Parijs heeft hij zijn schetsboek mede genomen en er veel wetenswaardigs in opgeteekend. Karakteristiek zijn zijne opmerkingen over Versailles, waar de geest van Lodewijk XIV hem overal vervolgt en allerliefst zijne schildering van het heerlijk gelegen Sceaux; dat zoo weinig vreemdelingen bezoeken en dat een bezoek toch zoo overwaardig is. Hij heeft zich echter niet bepaald bij den indruk weder te geven dien het uitwendige van Parijs op hem gemaakt heeft. Hij heeft ook een diepen blik geslagen in het volksleven, en zijn boekske is bij uitnemendheid geschikt, om u de zeden en het karakter van het ‘voorbeeldig volk aan de Seine’ zoo als hij zelf hen ironisch noemt te leeren kennen. Hij heeft dit gedaan dan eens in losse opmerkingen, dan in den vorm van gesprekken, dan weder door tusschengevlochten verhalen, die, mogen zij al niet geheel echt genoemd worden, toch eene groote mate van waarschijnlijkheid bezitten, en op psychologisch terrein volkomen waar zijn. - Eindelijk vindt gij hier veel, dat gij misschien niet zoudt wachten en wordt gij verrast door het gemis van vele zaken, die in andere reisbeschrijvingen zoo vervelend zijn. Tot de eerste rekenen wij de voortreffelijke wenken, die men op vele bladzijden aantreft over kunst, over opvoeding, over philanthropie, over moraliteit, over den toestand der vrouw enz., tot de laatste, die wij gaarne missen, politieke redevoeringen of gissingen, of gesprekken met groote mannen in den smaak van dat van Rellstab met Thiers en van zekeren landgenoot met Jules Janin, waarbij de ijdelheid van den schrijver beter hare rekening vindt, dan de weetgierigheid des lezers. Kortom, wij zijn met het boekske van den heer Lindo hoog ingenomen, en beschouwen het als eene aanwinst voor onze litteratuur, die in dit genre niet zeer rijk is. Wij twijfelen er niet aan of | |
[pagina 349]
| |
het zal ook door het publiek met graagte ontvangen worden, en noodigen den schrijver dringend uit, om meerdere zulke togtjes te doen en zijne indrukken mede te deelen. De heer *** te Arnhem die hem blijkens de opdragt-voorrede den verstandigen raad gegeven heeft deze schetsen uit te geven, voege zijne bede bij de onze! Hij zal er een goed werk mede verrigten. En nu de uiterlijke vorm van het boek. De jeugdige uitgever verdient allen lof voor de zorg daaraan besteed. Formaat, papier, druk zijn zeer goed. Ook de plaatjes, op de steendrukkerij van den heer G.J. Thieme vervaardigd zijn juist zoo als ze bij zulk een werkje passen. Ééne grieve hebben wij slechts. Waarom zijn niet alle exemplaren in een kartonnen of moiré bandje gebonden? Mogt het den prijs al eens met een paar dubbeltjes verhoogd hebben, het uiterlijk voorkomen, dat wij gansch niet te versmaden achten, zou er veel bij gewonnen hebben. Wanneer zelfs een ernstig werk zoo als de ‘Mozes’ van Steenmeijer in zoo bevallig gewaad verschijnt, hoeveel te meer dan een werkje van smaak! Wanneer de reeds bejaarde predikant zich dost in een smaakvol maar toch altijd wereldsch kostuum, moet dan de homme de lettres de versleten korte broek aantrekken? Naar recensentenaard moesten wij nu naar drukfeilen zoeken. Wij hebben er drie gevonden, maar zijn malicieus genoeg om ze den lezer niet mede te deelen. Hij zoeke zelf, indien hem ten minste de lezing niet te veel boeit! |
|