zijne roepstem gehoor gegeven. Neen zeker, men zwijgt in deze dagen niet. Van welke misdaad men die dagen beschuldigen kan, de aanklagt van al te groote stilzwijgendheid zou vuile lastertaal wezen. Luistert slechts! Wat al stemmen worden er aan alle kanten vernomen: Stemmen voor en tegen Rome, liberale en antiliberale stemmen, stemmen van revolutionnairen en van antirevolutionnairen, orthodoxe en antiorthodoxe stemmen doorkruisen de lucht en dringen in tot uwe ooren. En al die stemmen, aangeheven uit alle oorden der wereld, uit alle oorden van ons vaderland, zij vormen een koor, dat in verscheidenheid van toonen zijn wederga mist, doch dat alles behalve geschikt is, om het oor te streelen van hem, die met een muziekaal gehoor is begiftigd. Want, wat er in te bewonderen zij, de harmonie wordt er te vergeefs in gezocht. Maar al verheft nu al wat spreken kan zijne stem, al maakt niemand thans zijn hart tot een moordkuil, al verkondigt elk, die maar de pen kan voeren, die maar in staat is, om zijne gedachten en gewaarwordingen op het papier te brengen, en, waarop het eigenlijk voor alles aankomt, eenen uitgever kan vinden, al verkondigt nu elk aan de wereld, wat hij denkt en gevoelt, toch, meent men, wordt er nog niet genoeg gesproken, toch blijft er, zoo meent men, nog veel te spreken over. Onder al die stemmen, die elkander trachten te overstemmen, is er, zoo dacht er althans de heer van Elk over en hij vond mannen, die op dit punt eenstemmig met hem dachten, nog plaats over voor, ja zelfs behoefte aan Dordsche stemmen.
Dordsche stemmen! In ons oor klonk die stem al terstond niet zeer aangenaam. Dordrecht heeft eene zekere vermaardheid gekregen, die, zij moge anderen smaken, in onzen smaak niet valt. Het epitheton Dordsch doet ons denken aan al wat steil regtzinnig is, wat zweert bij hetgeen te Dordrecht is bepaald en vastgesteld door de zuilen der Hervormde kerk, en al zijn wij nu daarvoor juist zoo bang niet, het wekt toch bij ons altijd zekere antipathie, die niet wordt verminderd door hetgeen wij thans dagelijks zien van hen, die dat epitheton beminnen, als den appel hunner oogen.
Dordsche stemmen! Wat zullen zij vertellen? Zullen zij herhalen, wat eens door Bogerman cum suis is gesproken? Maar wat die hebben verkondigd, is nog niet in vergetelheid gebragt. Dat wêerklinkt nog van menigen kansel. Aan de herinnering daarvan wordt menige bladzijde in menig tijdschrift gewijd. Dit kunnen dus de Dordsche Stemmen niet bedoelen, daar dan hare stem tamelijk overbodig zijn zou en zij toch nadrukkelijk verklaren, dat zij het noodig achten, dat ook eene Dordsche stem zich laat hooren. Zij moeten dus onderscheiden zijn van die Tijdschriften, die aan de belangen der Dordsche leer zich toewijden.
Maar waartoe dan dien naam gekozen, die bij zoo menigeen in den lande in kwaden reuk staat, en bij al wat vrijzinnig is op het gebied van Kerk en School en Staat, tegenzin opwekt? Zou het geschied zijn, om de Dordsche vrienden en vriendinnen een knol in de muts te draaijen? Maar die luidjes laten zich geen knollen voor citroenen verkoopen. En zoo de onnoozelen onder hen, en die tellen zij bij menigte, zich al eens mogten laten verlokken, om de begeerige hand uit te strekken naar hetgeen hun op geijkte schotels wordt aangeboden, er zijn wachters genoeg op Sions muren, om de ligtgeloovige schare, waar zij het oordeel des onderscheids