garde. - Als wij de zeven hoofd- en doodzonden en de gevolgen van dien, de zeventigmaal zeven zonden die er uit voortkomen, - reeds ab intestato, van vaders en moeders zijde (vergelijk de eerste bladzijde uit Sterne's Tristram Shandy) hebben overgenomen, geërfd, en deze algemeene erflating van moeder Eva's appelbeet dagteekent - dan zijn we - geborgen! - de groene kleur van het gras, en onze zondenkleur, is bewezen, - en wij hopen dat het leerstelsel, uit loutere barmhartigheid, de veilige middelen aanwijze, om weder met de onschuldige zonden-schuld - effene rekening te maken. - Bij velen in onzen tijd wil het erfelijk zondenschap en het erfelijk koning- of pairschap, - er niet meer in - als men echter de veiligheid en uitredding gevoelde, waarmede de overgeërfde zonde ons vis à vis de aarde en den hemel geruststelt en rehabiliteert - diep gevoelde, men zoude er toch weldra toe besluiten. - Eindelijk is er geen woord, ons bekend, 't geen met sommige werkwoorden op zulk eene verbazende, ongehoorde, alle verwachting overtreffende wijze wordt zamengekoppeld en zamengesmolten als de zonde - zoodat ons de hairen te berge rijzen
- en de woorden in de keel blijven steken - b.v. zonden verkoopen - zonden aflossen - zonden per aflaat aflaten en afladen - zonden afwasschen - zonden vergoeden door - bedevaart en gelofte. - Als het ooit waarheid is - ‘practica est multiplex,’ - 't blijkt alzoo te zijn bij het groote leerstuk der oude - zonde!
zout. - Wij zouden onzen lezers gaarne de vraag voorleggen, waar dit ingredient meest noodig is: in de keuken of in de letterkunde, in de spijzen of op het papier -? Als bederfwerend middel, moesten onze letterkundigen reeds op de schoolbanken der gymnasiën eenige mudden Attisch zout - inslaan, om later, waar de gedichten, de bijdragen, de verhandelingen - of de geheele boekdeelen aan het licht komen, niet in verlegenheid te geraken, en te waken dat de geregten òf al te flaauw en walgelijk worden, òf wel vierentwintig of zesendertig uren nadat ze uit den hersenoven kwamen, reeds beginnen te ruiken - te stinken - te bederven. - Immers de recensenten, de boekhandelaars, de boekuitventers, en de vrienden, de letterkundige bentgenooten kunnen den flaauwen kost niet zouten als het te laat is, en men reeds proefde en met een naar gezigt sprak -: ‘Bah! wat is dat voor een kost. -’ Wij wenschen dat voor den goeden smaak in het letterkundig levensbeginsel, in onze eeuw alom eenige depôts van Attisch zout voor onze baardelooze Muzenknapen mogen geopend worden, even zoo goed als van de Holloway-pillen, de likdoornpleisters, de Goldberger wonderkettingen, en de Revalenta Arabica.
Er is nos een ander zout -: het Evangeliesch zout - dat eens zeer is aanbevolen. - Waar dit allerkrachtigst bederfwerend middel te vinden is, vraagt ge welligt? Ja waar, beste vriend! misschien bij vader Origenes, of vader Luther - Zwingli - of Jakob Böhme, of Zinzendorf, of te Dordrecht 1618-1619, of bij de Afgescheidenen, of te Groningen, of in de Nederlander, of in de Morgenster - te Arnhem - te Utrecht - in den Haag - niet bij de ministeriën, maar in ettelijke, aanzienlijke vergaderingen? waar dan, vraagt ge, en wordt ongeduldig? Wij zouden liefst onze partijtjes Evangeliesch zout, al was het geen fijngestampt, kunstmatig groote lui's