Harptoonen eener vrome en dichterlijke ziel.
Eenige bladen uit het Dag- en Levensboek eener vrouw. - Naar het Hoogduitsch. Te Amsterdam bij C.L. Brinkman.
Harptoonen - wekken ze niet eigenaardig eene verhoogde godsdienstige stemming bij ons op, van die des Koninklijken Zangers in de gewijde Schrift tot op Agnes Franz en Spitta, al is ook de kracht en welluidendheid der toonen van dit drietal zoo verschillend, als er eeuwen tusschen liggen? Wij twijfelen niet, of ook deze ‘Harptoonen eener vrome en dichterlijke ziel’ zullen door velen met belangstelling vernomen worden. Het zijn toonen: dus wachte men geen afgewerkt muzijkstuk, maar volle, nu eens stoute en forsche, dan eens smeltende en smachtende accoorden. Tokkelen van snaren, waardoor toonen trillen, die weerklank vinden in het gevoelig en godsdienstig gestemd hart. Ook van tijd tot tijd capriccios, fantastische, vlugge, schalke, eenigzins dartele grepen, maar dartel in den kinderlijk onschuldigen zin. Om zonder beeld te spreken, het boekske behelst losse gedachten d.i. niet zamenhangend, niet aan elkander verbonden - over de belangrijkste onderwerpen; blikken in het geestes- en gemoedsleven; soms ook vernuftige en puntige, vooral pittige opmerkingen, waar een humoristisch element vaak niet te miskennen valt. De schrijfster is eene vrouw, wier naam ons niet genoemd wordt. Wij verwachtten reeds veel goeds, toen wij onder het Voorberigt zagen wie het was, die de onbekende dame met een enkel woord bij ons lezend publiek wilde inleiden. En wij werden in onze verwachting geenszins te leur gesteld. De vrouw, die hare ‘Harptoonen’ voor ons doet klinken, is beschaafd zonder savante, echt godsdienstig zonder mystiek, christelijk zonder in het keurslijf van een kerkelijk stelsel gekneld te zijn, veel en smartelijk beproefd, maar, als uit dit gulden boekske treffend blijkt, door de beproeving gelouterd. Het valt ons gemakkelijk, haren naam te verzwijgen, omdat wij dien zelven niet weten. Wij waren echter wel in de gelegenheid, om dien uit te vorschen; doch wij eerbiedigen het in eene vrouw, dat zij niet genoemd en geroemd
wenscht te zijn, en op eene dier bloemen wil gelijken, die hare liefelijkste geuren in het duister verspreiden.
De vertaling is over het algemeen wel gelukt, op enkele plaatsen een weinig stroef, en de titel verandering, misschien door den heer Lublink Weddik aan den bewerker voorgesteld, allezins gepast.
Men vergunne ons uit den rijken in houd eene kleine bloemlezing te geven:
De staf der smart, dien wij vreezen, wijl hij ons in de hand Gods gevoelig kastijdt, wordt