weet waarover al meer zich ergert, - hij zal zeker dit een en ander niet mogen wijten aan eene min gelukkige keuze. Deze is met gemoedelijkheid en naauwgezetheid gedaan. En wie dus in een bloemlezing van Vlaamsche poëzij meer meesterstukken wilde hebben opgenomen dan hij hier vindt, hij moet eerst vragen of deze er wel in zulke menigte als hij verlangt, te vinden zijn, en wij houden ons overtuigd, dat het ijverigste zoeken op het door beide heeren betreden veld weinig uitstekends meer zou opleveren, dan wij hier aantreffen. Maar hij klage ook de Vlaamsche letterkunde niet aan. Of wie zal van den jeugdigen lusthof, die nog maar enkele lenten telt, vergen dat deze hem het lommer en de vruchten van het volwassen krachtig geboomte geven zal? Heeft het ook niet zijn eigenaardig genoegen in het bloeijend getijde de dunne elzentakken zich te zien buigen, als er zich het een of ander gevederd zangertje of zingend vedertje op nederzet? En zeker ook daar, waar de kenner der Noord-Nederlandsche poëzij meerder kracht en stoutheid van denkbeelden wacht, en meer harmonie tusschen vorm en stof, meer zuiverheid van dictie, minder gebrek in rijm en maat meent te kunnen eischen, zal hij zich verkwikt en gestreeld gevoelen door den liefelijken geur, die hem hieruit tegenwaait. Wij vinden bij al de bewijzen, dat de werken van de Fransche en Hollandsche dichters van onzen tijd bij onze buren ijverig worden bestudeerd, er de uitdrukking in van den echt Vlaamschen geest en een eigenaardig volksleven, en in zooverre kan de Vlaamsche poëzij misschien den toets doorstaan met die van menige andere natie, in wier werken men te dikwijls het beeld des volks vergeefs wenscht afgedrukt te zien. Als zoodanig leze men de voortbrengselen der Vlaamsche Muze en terwijl men op het graf van den vroeg ontslapen Ledeganck een lauwerkrans neêrlegt, zal men den heer Van Beers wel als den eersten van de levende Vlaamsche dichters begroeten, al zal men wenschen,
dat hij, die zoo scherp ziet, zoo teeder gevoelt, ons uit den kring van gevallene meisjes en snoode verleiders doe uitgaan, en het uitstekend talent waarmede hij in 't Kerkportaal en op de Kermis, een gruwel onzes tijds bestrijdt, aan andere onderwerpen wijde, die zijne belangstelling niet minder waardig zijn en het gevoel van christelijke lezers en lezeressen aangenamer aandoen. - Naast de Bloemlezingen uit het Engelsch, Hoogduitsch en Fransch verdient deze bundel eene eervolle plaats, en wij verheugen ons met en over den heer Hecker, als hij hier in zijn jovialen belangrijken brief aan Goeverneur toont thans veel liever het rookende vlas te willen aanblazen dan uitblusschen. Q.F.F.Q.S!