een Israëlietischen dichter, die maar al te veel twist en strijd, beweging en beroering in de Christelijke kerk heeft verwekt.
Het moge eene onloochenbare waarheid zijn, wat wij onlangs in den Tijdspiegel lazen: ‘de godsdienstige mensch is van nature een edele proselietenmaker’ toch is het proselietenmaken, als het, om zoo te spreken, op uitgebreider schaal, zelfs genootschappelijk, behandeld wordt, hoogst moeijelijk. Hier wordt ligt overdreven, hier worden de perken maar al te gereedelijk overschreden. - Het proselietenmaken is reeds op zichzelve niet altijd goed te keuren, zoo als o.a. blijkt uit Matth. XXIII: 15! - Van harte als wij er meê ingenomen zijn en moeten zijn, wanneer onder Israël het licht van Christus ontstoken kan worden, van harte als wij, om met de eigen woorden van den heer Capadose, hierboven vermeld, te spreken, in dat opzigt een zuiver, wettig en heilig proselytisme, in den gezonden zin, voorstaan, moeten wij nogtans over de bemoeijingen van den heer Capadose in deze.... de schouders ophalen.
En nu - Leila Ada - het verhaal zelve? Te onbarmhartig zullen wij er gewis niet over oordeelen, als wij het onbeduidend, flaauw, voos-mystiek noemen, en er althans niets hoegenaamd in vonden wat eenigzins krachtig zou kunnen werken bij den Israëliet tot de erkenning van Christus.
Heeft er werkelijk eene Leila Ada bestaan, of is het een verdichte naam, waarvan het vermoeden bij ons werd opgewekt door de beteekenis der beide woorden, immers: de nacht is voorbijgegaan? Wij vonden althans inwendige bewijzen te over van historische onnaauwkeurigheid, en verzwakken deze niet de geloofwaardigheid? Een joodsch meisje, dat meer van den Talmud weet, dan van het Oude Testament, behoort gewis onder de rariteiten. 't Is almede geene geringe afwijking van den gewonen regel, iets, dat de berigtgever zelf schijnt gevoeld te hebben, dat zij buiten weten van haar vader gedoopt werd (of had de vermelding hiervan eene speciale bedoeling?). Strijdt het insgelijks niet tegen alle gebruiken, dat de ‘solemneel vervloekte’ naast hare moeder in het graf werd gelegd, tenzij dáár de kerkhoven der Joden en Christenen aan elkander grensden, en er op de beteekenis van het woord naast niet te zeer gedrukt worde?-
Weinig dank heeft de heer Capadose van zijne opdragt en vertaling geoogst, en hij had er, onzes inziens, weinig aanspraak op. De heer Capadose is doctor in de medicijnen - een doctor in de regten had er waarschijnlijk op gelet, dat de jeugdige dichteres nog minderjarig was.
Als pièces justificatives laten wij hier volgen een tweetal brieven, ontleend aan het Israëlietisch Weekblad, van 4 Maart 1853, uitgegeven te Amsterdam bij M. Coster. Verblijve het oordeel aan den in Christelijke waarheid, Christelijke liefde en Christelijken geest belangstellenden lezer!