| |
Het leven van Jezus,
Wetenschappelijk populair beschreven door Dr. L.S.P. Meijboom. Eerste deel. Eerste afdeeling. Het tijdvak der voorbereidingen. Groningen. J.B. Wolters. 1853.
Wanneer wij op het uitgestrekte veld der godgeleerdheid rondwandelen, zullen wij, vooral in onzen tijd, daar vele kleine, geurige bloemen aantreffen, maar hoogst zelden valt ons het geluk te beurt in de koele lommer van een stevigen eik te rusten, die zelf op eene hoogte geplant, het bloemengeslacht overschaduwt, en als wij dan die hoogte beklommen, ons aan den voet van den
| |
| |
forschen eik geplaatst hebben, overzien wij al het schoone wat ons omringt, maar wij genieten des te meer, dewijl wij juist ons vermeijen en verkwikken aan dien heerlijken boom op den heuvel, onder wiens takken wij zoo veel genieten. Zulk een stevigen eik heeft Dr Meijboom op het veld der godgeleerdheid geplant; hij heeft geplant, hij heeft nat gemaakt, en God zal op zijn werk den wasdom geven. Ja, wij hebben verbaasd gestaan over het reusachtig werk, dat Dr Meijboom, de echt liberale godgeleerde, op zich heeft genomen, en zijn werk, zijne ‘Lebensaufgabe’ zouden wij schier zeggen, zal hem ten monumentum aere perennius worden, waarvan Horatius spreekt.
Koesterden wij door de lezing van vroegere werken van Dr Meijboom innige hoogachting voor een man, die in een tijd van laauwheid en domperigheid op het heilig gebied der godsdienst, de wapenrusting herhaaldelijk aanschoot, om krachtig te strijden voor licht en waarheid in de kerk Gods, betoonde hij zich tegenover zoo vele Laodiceesche protestanten een man vol kracht en ijver waar het de eer zijns Heeren gold, - thans is hij opgetreden met een werk, dat onze verbazing gewekt, onzen eerbied verhoogd heeft voor den man der wetenschap en des volks. Menig gevierd theoloog heeft in de laatste tientallen jaren een wel versneden pen en een gloeijend hart gewijd, om Jezus' Christus' persoonlijkheid op te vatten, en pro viribus op het papier weder te geven, - en velen zijn in hunne pogingen waarlijk heerlijk geslaagd, wanneer wij bedenken, welke zware eischen onze tijd aan hen rigt, die zijne sprekende of schrijvende organen willen zijn, en met de kracht huns geestes geheele volksmassaas willen bezielen. Hij, die het zich ten taak heeft gesteld, een Leven van Jezus te beschrijven, mag zich bij de aanvaarding van zijn werk de groote moeijelijkheid niet ontveinzen, die in zulk eene onderneming gelegen is, vooral wanneer hij bedenkt, hoe Jezus Christus zulk eene geheel eenige, wel historiesche, maar toch ook ideale verschijning op het gebied der geschiedenis mag heeten, terwijl bij eene monographie, b.v. van Augustinus, de mensch, al is het ook de groote mensch, beschreven moet worden. Deze bezwaren hebben mannen als Hase, Von Ammon, Neander, Lange enz. in Duitschland zichzelven niet verborgen; toch hebben zij allen een ‘Leben Jesu’ geleverd, waarin zij, naar hunne verschillende opvattingen, Jezus ons hebben voorgesteld, als den Godmensch, en vooral Hase in zijne Evang. Dogmatik heeft dien éénigen persoon opgevat als Christus im Leben, im Gemüth, in der Kirche, en daarop de christologische dogmata gebouwd. Wij willen
echter niet lang stilstaan bij hetgeen onze Duitsche naburen al goeds, grondigs, degelijks hebben geleverd, om veeleer het oog op ons Nederland te vestigen, waar wij ons thans meer dan ooit iets kernachtigs op het gebied der godgeleerdheid mogen beloven.
Immers niet slechts in Duitschland, maar in Nederland hebben godgeleerden van naam nu en dan hunne krachten beproefd tot het beschrijven van het leven onzes Heeren Jezus Christus, hetzij dat zij in achtereenvolgende bundels leerredenen de hoofdfacta zijner geschiedenis voor de gemeente ontvouwden, of wel in een zamenhangend geheel uit de bronnen der wetenschap puttende, een harmonisch συνταγμα der Evangelien ons hebben geleverd, en op deze wijze het leven van Jezus in zijn organisch geheel ons
| |
| |
voorgesteld. Wij behoeven slechts het oog te slaan op bijlage I, waar wij zoo vele werken vinden opgesomd, die allen van meerdere of mindere waarde, telken male min of meer breedvoerig den Heer voorstellen, zoo als Hij was en werkte tot heil eener zondige wereld. - In 1846 is er echter een biograaf van het leven onzes Heeren opgestaan, dien wij waarlijk wel onder de coryphaeën op het godgeleerd terrein zullen tellen, ik bedoel J.J. van Oosterzee, in zijn Leven van Jezus. - Met groote belangstelling hebben wij enkele gedeelten van dàt werk gelezen, vooral stukken uit ‘de lijdensweek,’ waar wij veel grondige wetenschap in een boeijenden stijl vonden voorgedragen. Sedert de bekende Rotterdamsche kanselredenaar met zijn voortreffelijk werk in volle stralen met het licht der wetenschap, dat hij aan ‘het licht der wereld’ getoetst had, ons vaderland verrijkt had, scheen aan eene groote behoefte onder Nederlands godgeleerden voldaan, ik zeg scheen, immers in een zevental jaren sedert het eerste deel van Van Oosterzee's werk het licht zag, waagde geen tweede wederom het leven des Heeren in zijn geheel tot stof zijner geleerde of meer in het praktisch leven ingrijpende onderzoekingen te maken. Naauwelijks is echter de eerste maand van 1853 verstreken, of een nieuw biograaf, Dr Meijboom, staat op en biedt ons een nieuw leven van Jezus aan. Reeds in de opdragt van het werk vinden wij den echt liberalen godgeleerde, gelijk wij hem zoo gaarne wenschen. Immers hij schrijft voor de beschaafden onder de Christenen in Nederland, die wenschen te kennen ‘de zekerheid der dingen van welke zij onderwezen zijn,’ volgens de bekende woorden van Paulus. Toen wij deze opdragt lazen, dachten wij aan Schleiermachers ‘Reden an die Gebildeten seiner Zeit,’ ofschoon de inhoud van beide werken nog al uiteenloopt. Eer wij het boek verder doorlazen, sloegen
wij het oog op de 2e bijlage, die het plan, volgens hetwelk Dr Meijboom het leven van Jezus wenscht te beschrijven, nader doet kennen. Welk een plan! Wij hebben verbaasd gestaan dat zulk een werk, van zulk een omvang en zulk eene gehalte als hier beloofd wordt, eenmaal het licht zal zien, vooral wanneer wij in aanmerking namen, hoe het tot dusverre verschenen 1ste deel, bij zoo veel wetenswaardigs, enkel het Tijdvak der Voorbereidingen behandelt. En om nu tot het werk zelve te komen, Dr Meijboom heeft wijsselijk gehandeld, met aan hetzelve eene regtvaardiging zijner gewigtige, en wij zeggen volmondig, reusachtige onderneming te doen vooraf gaan. Uit deze weinige voorafgaande regelen blijkt, hoe de Schrijver reeds sinds veertien jaren aan zijn werk tijd en vlijt heeft besteed, hoe hij in vier verschillende gemeenten reeds gedeelten van het werk aan het publiek heeft medegedeeld. Ten slotte rijst bij hem de bedenking, om zulk een werk nu nog uit te geven, waar het werk van zijn medebroeder Van Oosterzee, benevens vele kleinere werken, reeds in Nederland sedert eenigen tijd is in het licht verschenen. A priori mag bij dit nieuwe werk bij den lezer dezelfde bedenking rijzen, maar a posteriori mogen wij het uit den grond onzer ziel uitroepen: Neen, Dr Meijboom! gij hebt geen overbodig werk geschreven, gij hebt geene vruchtelooze poging aangewend om het licht, dat te lang onder den schepel heeft gestaan, weder op den kandelaar des Evangelies te plaatsen - gij hebt iets anders, iets meer dan alle biografen voor u willen leveren.
| |
| |
God heeft uwen arbeid zóó gezegend, dat gij in waarheid iets beters dan die allen geleverd hebt. En waarom iets beters, zullen wij door ons Tijdschrift aan Nederlands godgeleerd publiek met eenvoudige woorden mededeelen. Is het werk van Dr Van Oosterzee voortreffelijk in zijne soort, uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, staat hij daarin genoegzaam éénig onder de Nederlandsche biografen van onzen Heer, in ons oog, hetzij met de hoogste bescheidenheid gezegd, bekleedt het werk van Dr Meijboom den voorrang, eenvoudig omdat het niet bloot wetenschappelijk, maar ook, en dit zegt in ons oog niet weinig, echt populair is. Wij vinden bij hem geene geleerde noten aan den voet der bladzijden, opgevuld met aanhalingen van wetenschappelijke werken. - Dr Meijboom heeft ook van vele bronnen gebruik gemaakt, maar zelfstandig heeft hij alom gewerkt. Overal blinkt de originaliteit in taal en stijl, maar ook in het wezen der zaken, van den geëerden Schrijver ons treffend tegen, - zijne subjectiviteit verwerkt het objective in het leven van Jezus zóódanig, dat het objective er slechts door wint, juist omdat hier niet door subjective donkere dogmatische brilleglazen, maar subjective heldere exegetische verrekijkers gezien wordt. - Onzes bedunkens staat de godgeleerde, die van de hoogte der wetenschap tot het niveau der ongeletterde wereld weet af te dalen en ook daar zijne meeningen en bedoelingen verstaanbaar te maken, die op populaire wijze de volksbehoeften kent en bevredigt, hooger dan hij, die enkel de wetenschap voor geleerden in geschriften openbaart, maar de billijke behoeften des volks te vergeten, althans niet in staat schijnt ze voldoende te kunnen bevredigen. Wie nu meent dat Dr Meijboom den regten beschaafden, populairen toon niet weet te vatten - bedriegt zich
schromelijk. Maar uit den aard der zaak kon zijn werk niet enkel populair zijn; de eischen der wetenschap hebben zich ook aan hem doen hooren, en wie was beter in staat dan de wijsgeerig ontwikkelde godgeleerde, om ook hier het zijne, het kernachtige en originele te leveren. Geheelenal deelen wij dan ook het gevoelen, dat de geleerdheid hoogachting, - maar het christelijk leven, verre van de eerste uit te sluiten, onbepaalde voorkeur verdient. Ja, het schijnt ons eene noodlottige poging, zoo iemand het waagde, het leven van Jezus op wijsgeerige, scholastische, of dogmatisch-systematische wijze te beschouwen, en daarbij telkens een apparatus criticus te berde bragt, waarin de schrijver eindelijk zelf geen weg meer zou kunnen vinden. Neen, Dr Meijboom spreekt als voorganger eener christelijke gemeente tot de beschaafde leden der Evangeliesche christelijke kerk in Nederland, en brengt in heldere, krachtige, mannelijke taal de resultaten van zijn veeljarig onderzoek in de hoofden en harten van allen, die met een helder oog en warm hart de verschijning van Hem liefhebben, die de Zoon Gods en het licht der wereld is. Vraagt gij, of Dr Meijboom te weinig dogmaticus en te zeer scepticus zich betoont, o gij die zulk eene vraag oppert, leest en herleest het voortreffelijke werk, dat hij zoowel aan uw verstand als uw hart aanbiedt, om Hem lief te hebben die de grootste onder allen is, die ooit dezen aardbodem betreden hebben.
In het tijdvak der Voorbereidingen, zoo als de geleerde Schrijver het noemt, behandelt hij op kernachtige wijze het leven van Jezus, d.i. Jezus in zijn leven en werken, voor zoo ver men Hem
| |
| |
daarin kennen kan uit zijne aardsche verschijning. Wij stemmen het den Schrijver volgaarne toe, dat deze laatste uitgebreidere titel voor zijn werk beter zin en beteekenis van zijn werk zou geven, dan de eenvoudige woorden: het leven van Jezus, te meer, daar hij daarmede onze overtuiging uitspreekt, dat de Evangeliën eigenlijk geen zamenhangend geheel, geene annales vitae Jesu Christi bevatten, maar vier mémoires zijn, die elkander wederkeerig aanvullen, om op deze wijze eerst een geheel te vormen. Terwijl andere schrijvers zich bloot bepaalden bij de geschiedenis van Jezus' aardsche leven, klimt Dr Meijboom nog vroeger op en gedenkt ook Jezus' hemelsche leven, zoo als het kenbaar is uit onderscheidene, ofschoon weinige plaatsen, die duidelijk genoeg Jezus' voorbestaan leeren. Zoo vinden wij aangehaald en verklaard: Col. I: 15, Efez. III: 9, 1 Cor. VIII: 6, de proloog van Johannes enz. Na hierover de resultaten eener wetenschappelijke en toch populaire kritiek te hebben geleverd, spreekt hij over de voorbereiding tot Jezus' komst op aarde en wij vinden hier den liberalen geest van Hofstede De Groots Opvoeding des menschdoms terug, die het ons ook leert, hoe elk volk zijn παιδαγωγόν of παιδαγωγόυϛ εỉϛ Χϱιστóν bezat. Bij het joodsche volk alleen vinden wij de zuivere begrippen van eenen Messias, reeds kenbaar in de Profeten des O.V. De laatste Messiasvoorspelling geschiedde in de aankondiging van Jezus' aanstaande geboorte uit Maria. Niet het minst belangrijk is Dr Meijbooms beschouwing over den tijd van Jezus' geboorte. Eindelijk komt hij tot de beschrijving van het leven zelf,
en onder veel schoone opmerkingen trof ons bijzonder hetgeen wij blz. 174 en 175 over de ster der Magi lazen (waarover men ook het uitmuntend stuk vergelijke van U.P. Waarheid in Liefde, 1853, I).
Na Jezus' opvoeding en ontwikkeling in krachtige schetsen te hebben gegeven, voert hij ook zijnen tijdgenoot Johannes den Dooper op het breede veld der geschiedenis, den grooten man, over wien de predikant G.E.W. de Wijs onlangs een uitnemend werk schreef. Het leven en werken van Johannes wordt in fiksche trekken geschilderd, en nu wijdt de geleerde Schrijver een in allen deele voortreffelijk onderzoek aan 's Heeren doop en verzoeking in de woestijn. Wij houden dit gedeelte van het werk voor ten hoogste ‘gediegen und gelungen,’ ofschoon hier veel eenen oppervlakkigen lezer zal en moet bevreemden. In een afzonderlijk hoofdstuk behandelt Dr Meijboom al verder de Apokryfe berigten omtrent het leven van Jezus, en de bezwaren omtrent het eerste tijdperk van 's Heilands leven vinden wij met scherpzinnigheid opgelost. Maar onze verbazing klom ten top, toen wij met ingespannen aandacht van blz. 340-368 eenige vragen opgelost vonden, aan wier beantwoording geen geringe vlijt is ten koste gelegd, vragen als deze: kan een bewoner des hemels als mensch op aarde komen leven? Hoe kon Jezus, indien Hij reeds vroeger bestaan had, zijn leven op aarde onbewust beginnen? Hoe kon Jezus, bij zulk een onbewust begin, toch zonder zonde blijven, en zoo groot worden in zijnen menschelijken toestand? vragen, overwaardig een ingespannen onderzoek, die ons een helderen blik in het heldere en schrandere hoofd van den geëerden Schrijver hebben vergund. - Maar reeds genoeg voor eene enkele aankondiging: wij wenschen der godgeleerheid geluk met zulk een veelomvattend, echt wetenschappelijk, maar niet minder echt populair werk, en met eenen Schrijver, van wien zoo veel kon verwacht worden,
| |
| |
maar die boven verwachting veel geleverd heeft en aanspraak heeft op de dankbaarheid van de beschaafden en godsdienstig gezinden in Nederland; op hunne dankbaarheid, zeg ik, omdat hij bewees zijnen en onzen grooten Meester lief te hebben, door Hem eene eerzuil te stichten met het werk, dat een éénig, maar schitterend meteoor op het gebied der theologie mag genoemd worden.
Hoe gaarne zouden wij het werk nog iets nader hebben willen karakteriseren, in deze kolommen was het ons slechts vergund met enkele trekken de verdienste van het werk te doen uitkomen, tot welks lezing en herlezing wij niet genoeg kunnen aandringen. Ten einde den Schrijver in zijne originaliteit en degelijkheid iets meer te leeren kennen, zij het ons vergund hier enkele aanhalingen uit zijn liber aureus ter neder te stellen:
Bladz. 47. Erkennen wij, en dat doen immers Christenen van zeer uiteenloopende denkwijze, de vier Evangelisten en de twaalf Apostelen in hunne christelijke en Apostolische waarde, dan volgt daaruit regtstreeks de verpligting om den keursteen van christelijkheid in overtuiging en prediking ten minste niet te zoeken in iets, dat slechts bij twee of hoogstens drie van de vier Evangelisten en twaalf Apostelen te vinden is, om onze beoordeeling van het al of niet Christen zijn van menschen of van predikingen te laten afhangen van de erkentenis of prediking van 's Heeren voorbestaan of godheid. Wij zien het in de Apostelen en Evangelisten, met, maar ook zonder die erkentenis en prediking kan men niet alleen een goed Christen, maar zelfs een goed Evangelist en Apostel wezen.
Bladz. 169. Even als gemeenlijk in de stoffelijke natuur plant en dier een voorgevoel verraden, wanneer de Allerhoogste zich wil openbaren in groote verschijnselen in hemel of op aarde, zoo bespeurt men ook in de redelijke en zedelijke wereld der menschen een voorgevoel, een verborgen, maar diep verlangen, wanneer de Vader een groot werk wil voleindigen. Dat is zoo in deze onze dagen, waarin groote dingen worden voorbereid, dat was nog veel meer zoo, in den dag van de verschijning des Allerhoogsten Hervormers, dien ooit deze aarde zag.
Bladz. 194. ‘En Jezus nam toe in wijsheid en in ouderdom en in gunst bij God en menschen.’ Merken wij hier de grieksch-wijsgeerige naauwkeurigheid van Lukas op, die zijne getuigenissen van de eerste 12 en van de volgende 18 jaren zoo goed onderscheidt. Had hij, sprekende van Jezus kinderjaren, het eerst van het toenemen des ligchaams gewaagd, hier staat de wijsheid vooraan. Want in den aankomenden jongeling mag het vleesch niet meer hoofdzaak zijn, maar moet geestes-ontwikkeling den voorrang hebben. Zoo sprak hij toen alleen van Gods gunst, hier voegt hij er die van de menschen bij.
Bladz. 207. Christus was als de cactus grandiflora, die in westerschen bodem behoorlijk en doelmatig gekweekt, krachtiger bloeit dan westersche bloemen, maar wier pracht daarom haren oorsprong niet in het Westen, maar in het zonnig Oosten heeft.
Bladz. 308. Jezus vol van den geest, werd door den geest (d.i. de magt der zonde, die in de wereld is) gedrongen om zijn openbaar werk te aanvaarden en zich daartoe eerst ernstig op de wijze der Profeten, door overdenking in de woestijn te bereiden. Hij wilde beproeven, toetsen, overwegen in hoeverre Hij aan de verwachtingen zijner natie, nopens den Christus, al dan niet
| |
| |
zou mogen beantwoorden. Hij wilde zijnen persoon en zijn werk als 't ware te voren met die eischen en verwachtingen zijns volks meten, en reeds bij voorraad den strijd, die komen zou, tot eene beslissing brengen.
Op eene hoogst belangrijke, naïeve wijze zoekt Dr Meijboom 's Heeren verzoeking duidelijk te maken, bladz. 319 tot 321.
Stel eens, dat een jong predikant naauwelijks in zijne eerste gemeente is bevestigd, en dat die gemeente in christelijk leven niet uitmunt, maar een beeld van het joodsche volk in 's Heeren dagen is; dat er eene partij bestaat, die steile kerkelijke regtzinnigheid drijft, eene andere, die weinig of niets van 't Evangelie gelooft, dat de groote hoop zich om 's predikers leer weinig bekreunt en alleen verlangt, dat hij een bemiddeld man zal zijn en aangenaam in den omgang, terwijl slechts enkelen onder alle partijen inderdaad warme en opregte Christenen zijn. Stel nu verder, dat zulk een predikant, door heiligen geest gedreven en zijne gemeente kennende, vóór zijn eerste optreden ernstig den geest der gemeente toetst, om bij zichzelven tot een vast besluit te komen, hoe hij zich bij en tegenover al die partijen zal gedragen: - welke zouden dan zijne gedachten zijn? De geest der gemeente zou als 't ware uit alle partijen tot hem spreken. De eene partij zou tot hem zeggen: Indien gij een ware prediker zijt, predik de oude, regtzinnige, kerkelijke leer. En de prediker zou antwoorden: Er staat geschreven: een schriftgeleerde, die een discipel des koningrijks is geworden, is gelijk een huisvader, die uit zijnen schat oude en nieuwe dingen voortbrengt. De tweede partij zou van hem eischen: als gij een regt prediker wilt zijn, verloochen dan openlijk al de wonderen en fabelen des volks, want er staat geschreven: ‘wij zijn geene fabelen gevolgd.’ Maar de prediker zou denken: ik mag dat niet. Dat Woord der Schrift heeft zulk eenen zin niet, er staat ook: ‘zalig die gelooven en niet zullen gezien hebben.’ De groote menigte eindelijk zou van hem begeeren, dat hij zich om de degelijkheid en diepte zijner leer minder bekommerde, maar vooral een aangenaam gezelschapper was, die in alle woningen menigvuldig verscheen en daar een welkome gast werd genoemd. En de prediker zou denken: de genoegens des zamenlevens zijn de hoofdzaak mijner
roeping niet, maar van de degelijke kennis en betrachting der waarheid moet het heil der gemeente komen.
Als nu die prediker zich volgens deze overdenkingen eenen vasten weg en vaste beginselen koos, waaraan hij zich voornam in zijn geheele ambtsleven, in weerwil van alle tegenspraak en allen strijd, getrouw te blijven; als hij 't groot gewigt van zulk eene vaste keuze gevoelde en hij had jeugdige leerlingen ook voor den leeraarsstand bestemd, die den inhoud en 't gewigt zijner overdenkingen nog niet konden vatten, maar aan wie hij ze toch wilde mededeelen, opdat zij ze mogten onthouden en er later nut van trekken; - hoe zou hij dat doen? Gij zoudt hem zeker niet als bedrieger of onhandig leermeester veroordeelen, als hij hun bij voorbeeld het volgende verhaal deed:
Toen ik door de openbare bevestiging in mijn dienstwerk was ingewijd, was ik vol van eenen heiligen geest. En die geest dreef mij naar eenen tuin, waar ik geruimen tijd in de eenzaamheid bleef. En de tijdgeest kwam tot mij en zeide: als gij een goed leeraar zijt, zoo predik de oude, beproefde, regtzinnige leer. En ik antwoordde: daar staat geschreven: Een schriftgeleerde, die een discipel
| |
| |
des koningrijks is, is gelijk een huisvader, die oude en nieuwe dingen uit zijnen schat te voorschijn brengt. Toen bragt mij de tijdgeest naar eenen hoek des tuins, waar ik een ruim uitzigt had over het vrije veld, en hij zeide tot mij: zoo gij een regt leeraar zijt, ontsla u dan en maak u vrij van al die wonderen en fabelen des volks, want daar staat geschreven: wij zijn geene joodsche fabelen gevolgd, en: staat in de vrijheid. En ik antwoordde: daar staat ook geschreven: wat wij gehoord en gezien hebben en met handen getast van het Woord des levens, dat verkondigen wij u, en: zalig die gelooven en niet gezien hebben. Toen klom de tijdgeest met mij op den toren des dorps en toonde mij in éénen blik alle woningen en boerderijen der gemeente en al haren rijkdom en zeide: dat alles zal ik u geven, zoo gij mij huldigen wilt; doe wat ik van u begeer, en gij zult dat alles volop als uwen eigendom genieten. En ik zeide: ga weg van mij, verleider, want daar staat geschreven: 't Koningrijk der hemelen is geen spijs of drank, en: de waarheid zal u vrijmaken. En toen ik dat gezegd had, verliet mij de tijdgeest voor een tijd.
Ten slotte volgen deze eigenaardige woorden van den kundigen Schrijver: Bladz. 337 ‘Wat zouden wij dan in Jezus gedurende zijne eerste levensjaren vinden (namelijk volgens de Apokryfe Evangeliën). Een wonderkind uit wonderouders geboren, wiens naaste omgevingen en betrekkingen alle in een mirakuleus licht verschijnen, een kind, dat in den kinderleeftijd een oudmannetjes-karrikatuur is, een rabbijntje, een profeetje, een pedantje, een grillig wezentje, zonder edelaardigheid of verheven zin, soms bij goede luim een zeer nuttig en voordeelig wonderdoenertje, maar bij booze luim een kwaadaardig duiveltje. Hoe diep zou zulk eene jeugd niet liggen beneden het karakter van Jezus, als volwassene, in wien alles zelfbeheersching, zelfverloochening, waarheid, waardigheid, eenvoudigheid en liefde is.’
Wij besluiten met de treffende regelen bladz. 367:
Zoo hebben wij dan in Jezus het werkelijk levend ideaal van den mensch, een ideaal, dat leven heeft, maar ook leven wekt, dat ons leven toont, maar ook leven leert. - Jezus is ons het volmaakte voorbeeld, laat mij liever zeggen, de volmaakte voorganger, en juist daarom ook de Zaligmaker, die ons ten eeuwigen leven vormen kan.
In latere afleveringen van ons Tijdschrift, hopen wij met ons verslag geregeld te kunnen voortgaan.
|
|