De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
Aandoeningen en gedachten.
|
bl. 1 reg. 2. | Iemand hulde dragen. |
bl. 1 reg. 3. | Iemand, iets ontstrijden. |
bl. 2 reg. 4. | Een wolk, die boven zweeft. (wáár zou een wolk ook anders al zweven?) |
bl. 2 reg. 4. | Een suislend eikenbosch. |
bl. 4 reg. 14. | Euvelkracht. |
bl. 5 reg. 5. | Verknagen. |
bl. 7 reg. 23. | Onbenut. |
bl. 9 reg. 2. | Geestdoortrilde snaren. |
bl. 9 reg. 22. | beschaamrood. enz. enz. |
Op diezelfde bl. 9 komen nog deze fraaije regels voor:
Op bl. 10 wordt van een' ‘waardeloos gewin’ gesproken; op bl. 12 gewente voor gewoonte?
Dit geheele vers is gezwollen en onbegrijpelijk tot het einde toe, dat aldus luidt:
‘Aan den oppergeest der toonen,’ zegt hij onder andere dwaasheden:
Bl. 16 onmisduidbaar - bl. 17 beel-
dingskracht - bl. 19 ontveêrkracht - bl. 22 benutbaar.
Het Lied dat daarop volgt is even onverstaanbaar. Intreê groete in Gelderland was, evenmin als de vorige stukken, waardig om gedrukt te worden. - Het lust ons niet in dien verwarden doolhof om te dwalen. In Levensgenot zien wij weder een treffend voorbeeld, van het scheppend en taalverrijkend genie des heeren Steinmetz, in het werkwoord ‘suisselen’ en in den titel van het volgende stukje ‘stroomlandschap’ rara wat is dat? - ‘Uitroep op de hoogste kruin van berg en daal.’ Dit zijn rijmlooze verzen. - Voornamelijk ergerden wij ons aan: ‘hemelomarmd, leven doorzaaid, vormeloos schoone dampen, Duitschland breidt zich’ enz.
Aan den luitenant der genie A. Numans. - Dit vers, waarin wij wederom op euvelkracht stietten, moge le mérite de l'apropos voor den genoemden luitenant hebben; voor het groote publiek is het onbelangrijk. - Maar waartoe alle titels en alle stukken opgesomd? Een algemeen oordeel kan volstaan:
De heer Steinmetz vergeet de spreuk van Bilderdijk: ‘zijt meester van de taal, gij zijt het van 't gemoed!’
Duisterheid en onbestemdheid zijn de kenmerken van al de stukken; daar is geen leven, geen frischheid, geen jeugd in; het zijn holle, ledige klanken. De schrijver, die blijkens de motto's niet onbekend met vreemde talen is, leere Nederduitsch, hij leze en herleze Bilderdijk en Da Costa, hij sla een juisteren blik in eigen hart en in de wereld dáár buiten hem, en niet eer voor dat hij er van doordrongen is, dat het eene gevaarlijke dwaasheid van hem is geweest, deze aandoeningen en gedachten uit te geven, late hij iets drukken, en vooral geene bladvullingen als op de laatste bladzijde voorkomt, waarvan wij de twee laatste regels afschrijven:
Foei, mijnheer Steinmetz! gij hadt die twee ongepaste woorden niet in uw boekje moeten opnemen, of nog erger, aanduiden. Het publiek mogt ze eens op uwe verzen toepassen.
Druk, papier en vignet staan verre ten achteren bij hetgeen daarvan tegenwoordig in ons land geleverd wordtGa naar voetnoot*).
tantum.
- voetnoot*)
- Wel volstrekt nie
Aant. eens derden.
- voetnoot*)
- Onder het afdrukken dezes ontvangen wij den ‘Recensent, algemeen letterlievend Maandschrift,’ waarin wij een ‘daargestelde’ beoordeeling aantreffen, waarin hij die ze schreef de eer wenschte gehad te hebben den dichter te hebben gekend, en uitwijdt over ‘een drama’ in dezen en nog een anderen bundel: Zangen en Liederen getiteld, te vinden, ‘waarvan de dichter koorleider en tevens eerste personaadje is.’ - Wij dachten aan zekeren regel van Boileau, waarin van bewonderen voorkomt. Als men ons maar niet vergt om ons aan die zijde te scharen!