Huwelijkszang, door Dautzenberg. Zuivere en keurige en kunstige versificatie, die aan Goethe herinnert, gelijk enkele gedachten aan Schiller.
Stemmen in den nacht, door Wijsman, 't Zijn eigenlijk gezigten in den nacht, of fantazijën, van een jeugdig meisje, stervende in geloof en berusting, van een' geredde uit doodsgevaar, van eene moeder, die haar eenig kind verloor, van een wegtrekkenden zendeling, waarbij telkens als referein terugkeert:
Trouwe wachter op den toren!
't Oog ziet uit, de ziele smacht:
Ziet gij nog geen lichtstraal gloren?
Wat is, Wachter! van den nacht?
In het vóórlaatste couplet vinden wij:
De vlam, die voor den afgod gloeit,
Wordt reeds gebluscht in 't nat der stroomen,
Dat op der Heidnen voorhoofd vloeit.
Misschien zijn deze regels wel een weinig op zijn Swanenburgsch of à la Jan Vos.
De Bastaard, door Gewin. Een verhaal, dat zich zeer wel laat lezen, vloeijend en los geversifieerd. - De inkleeding geenszins nieuw - te kort is het zeker niet, - twee en twintig bladzijden. Dat helpt huishouden, waarde heer Redacteur!!
Vadersmart en vertroosting, door Viehoff. - Roerend eenvoudig, aandoenlijk, Christelijk. Taal van het hart, die den weg vindt tot het hart.
Impromptu bij een wintertje van Schelfhout, door E. - Wij hadden de schilderij liever dan het plaatje, het plaatje liever dan het vers.
Waar Schelfhout's hand het doek beroert,
Daar slaan we op eens aan 't klappertanden.
O wee! o wee!
Waar E's hand dus 't papier beroert,
Daar slaan we op eens aan 't tonderbranden.
Hoezeer het wat forsch is om blaadjes uit een Muzen-Almanak tot fidibussen te maken en tot pulver te verbranden!
Uit de portefeuille van Tobias. Eerste proza-stuk. De schrijver heeft Claudius niet ongelukkig beoefend. Het stuk is voor menigen eene oude kennis, en werd zekerlijk als zoodanig met beleefden groet ontvangen en binnen genoodigd.
Van het Letterlover, door Dautzenberg, beviel ons no 2, De dochter des blinden, verreweg het meest, en van de twee Balladen, door W.J. Mensing, noch no 1 meer dan no 2, noch no 2 meer dan no 1; maar vonden wij de vertaling van beiden, naar Campbell, gelijk wij die van hem gewoon zijn, dat is: uitmuntend.
De dichterlijke nalatenschap van Brouwenaar, zes dichtstukken, aanvaardden wij met een dankbaar en weemoedig gevoel, en zeiden met Ruysch,
Uw lauwer, Brouwenaar, was slechts een .. lijkcypres!
Het jagertje van Verschuur, door E. - De gravure had beter kunnen zijn - maar beter, losser, schalker het liedje? - Onmogelijk! neen, onmogelijk!
Een paar trekken uit het beeld van een' arm' dorps-schoolmeester, door A. Snieders, Jr. - Tweede prozastuk. - Zijn proza beviel ons nog beter dan zijne poëzij. Het verhaal trof ons, en wij moesten onder het lezen het vochtig oog afwisschen. Snieders herinnert dikwijls aan Conscience, somtijds evenaart hij hem.
Paaschkymne, door Ten Kate. - Echte poëzij, waarachtig diep gevoel, schoone welluidende woorden, rijkdom van gedachten, keur van uitgelezen beelden. Een enkele proeve uit vele:
Het beekjen smelt zijn winterteugels,
De bloemen klimmen uit heur graf,