| |
| |
| |
Twee kampioenen in het strijdperk.
De Nederlander en de Morgenster.
Tantaene animis coelestibus irae?
virgilius.
Tant de fiel entre-'t-il dans l'ame des dévots?
boileau.
Wanneer in overoude tijden twee ridders met elkaâr de lans wilden breken, of zich uit den zadel ligtten, stonden de scheidsmannen gereed om over het al of niet wettige en geoorloofde van den strijd, uitspraak te doen. - Er waren zekere bepalingen, die men, des verkiezende, in de oude tornooi-boeken kan naslaan, en waar zekerlijk een gevoel van regt en billijkheid, ook niet geheel vreemd aan de middeneeuwen, herkenbaar is. - Sedert dien tijd is de strijd van het groote, langwerpige veld, met menschen en vlaggen en blazoenen overdekt, verplaatst. - Men kampt niet meer om eene schoone, om eene vesting of burgt, om een eerekroon, of om een paar riddersporen, maar om beginselen, om waarheden, om stelsels, om begrippen. - Onze tijd, niet minder ons vaderland, levert telkens het tooneel op van een uitgebreid papieren tornooiveld, waar de strijdende ridders elkaâr onafgebroken met gevelde lans en gesloten vizier, tegen het geharnaste lijf aanrennen en niet ligtelijk vermoeid worden, zelfs dan niet, als ze meer dan eens uit den zadel zijn geworpen. - Wij aanschouwen, sedert eenige maanden, den tweestrijd van de Nederlander en de Morgenster, die elkaâr getrouwelijk vervolgen, en met de welbekende wapens beoorlogen - want een oorlog is hier uitgebroken. - Er wordt hier aangegrepen en beschuldigd, en ginds opgevangen - beide kampioenen worden zoo gewoon, week in week uit eene charge tegen elkaâr te doen, dat ze zich beide zouden verwonderen, als er eens bij toeval niets werd gevonden, waarover men de part et d'autre, eenige schoten met of zonder schroot kon lossen. Wij voor ons gelooven, dat het eenigzins voorbarig en tevens vruchteloos zoude zijn, om, zoo als men hier en daar wil, over dergelijken strijd een bepaald afkeurend oordeel uit te spreken. - Het ligt toch in den aard der menschen, allen Adams kinderen, in den aard der zaken, en in den aard van onzen tijd, om beginselen en
stellingen, of dat wat men eene rigting noemt, te vertegenwoordigen, te verdedigen, te handhaven. - Wie zich van zijn goed regt bewust is, kan niet met goede oogen en werkelooze handen aanzien, dat dit regt wordt aangetast en verkracht - dan verzet zich de oude en ook de nieuwe mensch, die beide in den gewonen mensch wonen, tegen dergelijke beleedigingen, men treedt in het strijdperk, men bepleit
| |
| |
zijne zaak, men begint telkens weder, als partij ook begint, en daar deze mede niet ligtelijk eindigt, blijft de strijd lang genoeg aanhouden. - 't Zoude dus voorbarig zijn om zulk eene defensive en offensive manoeuvre te willen verbieden of te verwerpen, of er eenige anathema's over uit te spreken, en welligt even vruchteloos. - Men zij toch zoo billijk om niet te vergeten, dat niet slechts in onze dagen, en in ons vaderland, op deze wijze, zoo als de Nederlander en Morgenster dit in praktijk brengen, is gestreden. - Als wij niet hooger willen opklimmen dan tot de Hervorming, blijkt het dat in die eerste levensdagen der protestantsche kerk, ongemeen hevig, en dikwerf met onmenschelijke en barbaarsche woede, de oorlog door de pennevoerders is gestreden; ja zekerlijk veel, veel bloediger dan ten onzent, omstreeks de helft der negentiende eeuw. - Als ge de strijdschriften van Dr. M. Luther tegen Dr. Eck, (door den wakkeren Hervormer Dreck genoemd) leest, of de geweldige uitvallen tegen den gekroonden Hendrik VIII, of later, de meer geleerde en waarlijk niet malsche tegenschriften, waarmede de Hervormer zoowel Erasmus als Zwingli bestrijdt, dan zult ge moeten erkennen, dat onze strijders op Theologisch grondgebied zeer zacht en beleefd met elkander omspringen; dat er, onaangezien al de scherpe en dikwerf kwetsende aanen uitvallen, toch nog een andere en betere toon, meer savoir vivre der geleerde wereld onder de onzen bestaat, dan in die dagen. - Men oordeele dus niet te onhistorisch-voorbarig, en breke den staf niet te onbedacht over onze tegenwoordige strijders voor hunne kerkelijke stellingen en beginselen. - Wij kunnen er eigenlijk geene zonde, vooral geene hoofd- en doodzonde in vinden, als twee partijen, die tamelijk lijnregt tegenover elkaâr staan, met geregelde beschuldigingen en aanhoudende wederleggingen, en bewijzen van dwaling, - te voorschijn treden. Wij zouden zelfs kunnen vragen, of men niet zedelijk verpligt
is om de openbare of geheime tegenstrevers, in het eens geopende en aangewezene strijdperk onder de oogen te treden, - ja, of men dulden kan, dat eene partij, die ons blijft vervolgen en tergen, en zich meester maakt van de geblinddoekte opinie, en onze beginselen, die wij voor waarheid houden, in verdenking brengt, niet wordt teregt gewezen? - Mag en moet men dan zwijgen? of alles door de vingers zien, of even de schouders ophalen, zeggende: ‘laat ons maar vrede houden, en die menschen laten praten en snappen en tieren, zoo lang ze willen, 't raakt ons de koude kleêren niet.’ - Wij mistrouwen, ook in onzen tijd, die laauwe vrienden uit Laodicea, welke, zoo als het heet, uit loutere vredelievendheid, lees hier: uit menschenvrees, of uit aangeborene gemakkelijkheid, dierbare beginselen prijs geven, en er dan welligt niet eens iets anders bij denken dan dit: ‘'t is toch wel jammer van de goede zaak en van de lieve waarheid, dat ze zoo behandeld wordt, niet waar?’ - Neen, de heeren van de Nederlander en die van de Morgenster, om nu van geene anderen te spreken, zijn buiten twijfel in hun goed regt, als ze elkaâr op den voet volgen, betrappen, een vlieg afvangen, op eene groote of kleine logen opmerkzaam maken, ongerijmdheden aanteekenen, of hoogst gevaarlijke gevolgtrekkingen met den vinger aanwijzen. - Wat deze laatste taktiek in den oorlog betreft, heeft de
| |
| |
Morgenster eene beslissende overmagt boven partij, hij is een looze, en gevatte Consequentz-macher, en vangt menig muisje, op die wijze, in de val. - De Nederlander, die stijf en stevig in het kerkelijk harnas zit, alles wel en luchtdigt vastgegespt, neemt uit zijn wapenkamer wat hem voor de hand ligt, en heeft dus misschien een systematisch overwigt. - Wij zullen ons voor als nog onthouden, om aan de zijde van dezen of genen der kampioenen te treden, ten einde elken schijn van partijdigheid of vooringenomenheid te vermijden - doch - sedert de verschijning der Morgenster, betuigen we gaarne, menigen helderen, vriendelijken lichtstraal aan haar verschuldigd te zijn, meer dan één doorwrocht, doorwerkt, doordacht stuk, dat op wetenschappelijke gronden gebouwd, inderdaad niet alzoo verwacht wordt in een weekblad van fatalen naam, waarmede men gewoonlijk zekere duistere begrippen van oppervlakkigheid, onvolledigheid, bladvulling en zamengeraapte brokstukken uit oude en nieuwe doozen, verbindt, en al gaan we ook reeds, wat onvoorzigtig, heden zoo ver om te verklaren, dat wij voor ons veel liever de Morgenster, dan de Nederlander, lezen - (iets, dat den Nederlander volstrekt onverschillig is, en waar hij geene nota van mag nemen) - zoo is deze partijdigheid af te leiden uit den toon, den vorm, het afwisselende der onderwerpen welke den Arnhemmer eigen is, en waarmede hij ons en velen buiten ons zeer verpligt. - Er zijn in de verschillende nommers, zeer helder gedachte, keurige, grondig ontwikkelde verhandelingen - (hier niet in den zin van Nutslezingen op te vatten) - bijdragen tot de Bijbelkennis en de Schriftverklaring. - Waarom ogeeft men ons niet meermalen tot afwisseling, - iets uit de schatten der geschiedenis, b.v. der Hervorming, of biografiën, nu en dan eenige doses puntige, krachtige spreuken? - De Morgenster zorge vooral, dat zij, bij alle wetenschappelijke en grondige ontwikkeling, niet onwillekeurig te
geleerd worde, of zich te veel verdiepe in het dogmatische (leerstellige). Als een protestantsch volksblad, blijve zij zich toeleggen op eene edele populariteit, zij deele, gelijk dit reeds geschied is, en wel zeer uitstekende en voortreffelijke bijdragen mede, uit het werkelijk leven; tafereelen uit de huisbinnen- of kerke-kamers, levenstoestanden en levensbeproeving; en dáár vinde zij, op meer dan eene plaats, zekerlijk ruime stof, om uit en door het leven - objectief opgevat - het rijk der duisternis, het doode en doodende formulierwezen, de heerschende orthodoxomanie - te bestrijden - dáár, dáár toone zijzelve, aan geene orthodoxophobie te lijden, en grijpe, zooveel mogelijk is, in de werkelijkheid. - Dat zij met dat alles, wij gedenken aan ons tweevoudig motto hier boven, met den tegenstander, zoo veel haar beginsel dit toelaat, menschlievend, zachtmoedig, Christelijk en toegevend omga, vooral waar zij hem nu en dan de baas is of schijnt te zijn, spreekt van zelfs. - De Morgenster gedenke aan de schoone spreuk van Shakespeare - ‘Never load a falling man -’ dat is: ‘gij moet den reeds gevallen en overwonnen mensch bovendien met geene lasten bezwaren en drukken. -’ Als de Nederlander - en dat gaat niet altijd zoo gemakkelijk, nu en dan eenige schreden terugtreedt en herademt - moge de Morgenster stil op hare plaats blijven en toezien, dat ze ook niet eens weder op hare beurt wat veel naar achteren in het strijdperk
| |
| |
worde teruggedrongen. - Tot nog toe, dit zouden we gaarne voor eene waarheid laten doorgaan, en waarom niet? is de strijd van de zijde des Arnhemmers, met eerlijke, hoewel scherpe wapenen, gestreden, - wat er al (en 't is niet weinig) week aan week wordt opgevangen, is referaat uit de kolommen en van de wapenborden van den Nederlandschen held, en wordt door eene kleine glosse meestal tot eene gespierde wederlegging herschapen. - Nu wake de Morgenster, dat zij op die wijze, als eene Guerillas-bende vechtende, fragmentarisch, den vijand uit menige hinderlaag bestrijdende, de stukken en brokken niet ‘uit het verband’ rukke, en eerlijk blijve, als ze tot heden toe geweest is. - Zij wake, dat de gal haar niet te sterk en te spoedig door het warme bloed loope, en als ze somtijds driftig wil worden en boos, en met den ouden Neptunus opstuift, den drietand opheffende, en uitroept ‘Quos ego.... dan raden wij haar om aan den wijzen maatregel van Julius Caesar te denken, die waar hij gevoelde zeer boos, al te boos, te zullen worden, eenige malen het geheele Grieksche alphabeth achter elkaâr plagt op te zeggen - en dan gelukkiglijk bij tijds bekoeld was.-
Wat den Nederlander betreft.... doch neen, wij mogen voor de lezers van de Tijdspiegel niet te lang op één aanbeeld slaan, maar hopen later daarop terug te komen.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|