| |
| |
| |
Letterkunde.
Apostelen en profeten, dichterlijk album.
Jesaias, door H.J. Schimmel.
Jozes toegenaamd Barnabas, door J.J.L. ten Kate.
Ezechiël, door I. Da Costa.
De Profeten des Ouden Verbonds staan zoo eenig en eigenaardig en volstrekt ongelijkbaar in de gewijde letterkunde, dat men ten minste een Lowth of Herder moet zijn, om hunne waarde, niet zoo zeer te gevoelen (want dit moet ieder mensch), maar om die waarde levendig aan anderen te doen erkennen en in het regte licht te plaatsen. - Elke dichterlijke behandeling van den Hebreeuwschen profeet, vooronderstelt eene adaequate = overeenstemmende geestesrigting; er moet eene harmonie zijn tusschen den gewijden zanger en hem die dezen na eeuwen bezingt. - Voor onze dichters wordt dit werk moeijelijk-: als men in de moderne litteratuur en de poëzij der negentiende eeuw tamelijk wèl te huis is, en in die banden, hoewel niet gekluisterd, toch eenigzins gebakerd ligt, is de overgang naar den grijzen Godsman, in zijn Hebreeuwsch pracht-kleed, eenigzins vreemd en ongewoon, en hors de saison. Taal, vorm, stijl, beeld, begrip - alles draagt daar eenen geheel anderen stempel. - Er ligt een afgrond van meer dan 20 eeuwen, tusschen de profeten Jesaias en Ezechiël en de heeren Schimmel en Da Costa. - Evenwel was, van eene andere zijde beschouwd, de behandeling van den Jesaias voor eenen dichter minder bezwaarlijk, dan van een Apostel, - de reden is deze: daar er van den persoon Jesaias geene bijzondere levensbijzonderheden bekend zijn, evenmin als van Ezechiël, kon de dichter er ook niets van zeggen; - en omdat hij er niets van zeggen kon, bleef hem geen andere weg over, dan om eenige schoone en krachtige stukken uit des profeten geschriften te - omschrijven - en als wij het woord mogen gebruiken - over-te-dichten; - en daardoor moest eene tamelijk gelukkige bewerking of omschrijving aan het bepaalde oogmerk voldoen. - De heer Schimmel heeft dan ook den eenigen weg, die hem, als gangbaar en veilig, voorlag, gekozen, en heeft daar zeer wèl aan gedaan. - Hij deelt ons eenige omschrijvingen, echt poëtisch bewerkt,
| |
| |
mede uit de godspraken van Jesaias. 't Is gelukkig, voor den heer Schimmel en voor het publiek, 't geen met dit dichterlijk album in betrekking staat, dat de dichter der negentiende eeuw niet bekend is geweest met de zoogenaamde - fatale - hoogere kritiek des Ouden Verbonds, met de bedreigende snoeimessen van latere godgeleerden (Gesenius, Ewald, de Wette) die, ten spijt van alle dichters en dichterlijke geestdrift, geheele groote en breede fragmenten aan den profeet Jesaias hebben - ontzegd, en aan lateren leeftijd voorwaardelijk toegekend, - en juist de meest aesthetisch schoone en verhevene fragmenten, zoo als van Hoofdstuk 40 tot 66. - De heer Schimmel heeft daaraan niet gedacht of daarvan geweten, en het is wederom zeer goed, dat onze Muzenzonen de ijskoude hand der kritiek niet op hun warm en gloeijend hart gevoelen - ze zouden het niet kunnen uitstaan. - Derhalve te regt gezegd:
‘De zone van Amoz, spelt de oordeelen Gods;
Hij ordent de schare, als de maaier zijn schoven,
Hij schouwt over allen, als de arend der rots -
De dichterlijke omschrijvingen moesten, als voorgelicht door die heerlijke pracht van den Hebreeuwschen dichterprofeet, hier krachtig en schoon geleverd worden, - daaraan viel niet te twijfelen. - De heer Schimmel heeft met veel oordeel en keurigheid die gedeelten opgenomen en in Nederlandsche poëzij gebragt, welke hem, zekerlijk, diep in de ziel troffen, boven al het onvergelijkelijke 40ste Hoofdstuk, - waar de indrukmakende, dichterlijke voorstellingen, in de latere bewerking, meesterlijk zijn vastgehouden, en als tot een gouden keten vereenigd. - Zoo als wij verwachtten, viel de aandacht van den heer Schimmel, mede, als bij voorkeur, op het 53ste Hoofdstuk, die, nog altijd tamelijk omsluijerde, voorspelling van den ‘man der smarte,’ den lijdenden Messias; - terwijl de laatste of vijfde afdeeling van dit gedicht eindigt met een epiloog over den Christus, de eenmaal aangekondigde, de verworpene, die als de Goël, als de langverwachte, wordt begroet. Deze christelijke toon aan het einde der poëtische omschrijving, was even zeer noodig, als gepast. - Men zal ongetwijfeld de schoone welluidende poëzij van dezen dichter, met even veel genoegen, als stichting, lezen; - dergelijke dichtstukken zijn buiten dat voor de deklamatie, vooral waar zij van meer ernstigen aard is, zeer geschikt, - en kunnen allergunstigst terugwerken op het vaak ingesluimerde en verdoofde gevoel voor het ware verhevene in de kunst, dat bij den zondvloed van flaauwe, waterachtige, vooze, laauwe modepoëzij, dreigt te verstikken. - Eenigzins hinderlijk intusschen, is de geweldige herhaling van het Oudtestamentsche koppelwoordje - en - in den aanvang van dit gedicht - (wijlen prof. Willmet zeide: ad nauseam usque! tot walging toe!) dit dacapo - en belemmert zelfs de voordragt - de brave Nederlandsche Muzenzoon was hier
al te getrouw aan het hem welligt onbekende Hebreeuwsche taaleigen van den profeet. - Evenmin mag de heer Schimmel zich, om den wille van de versmaat - met een regel behelpen - als deze:
‘En 't doodenrijk zwellegt Jeruzalem in.’
Hij is te goed en te verstandig, om zich met dergelijke taalkundige antiquiteiten te redden, en late die monomanie aan anderen over; - over zone en assche en gerichte, mogen wij, om der welluidendheid wille, niet spreken. -
| |
| |
Maar wij hebben eene bijzondere grieve, tegen het slotwoord van 's dichters, anders voortreffelijk, werk:
‘Juda, hebt gij 't niet vernomen,
Als uw haat is uitgebluscht,
Als gij 't kruis draagt des Verachten,
Wij zouden bijna wenschen, om het aesthetisch gevoel van den dichter te kunnen handhaven en verdedigen, dat deze laatste regel alleenlijk - een rijmschipbreuk ware! - want de voorstelling is hoogst verwerpelijk, is niet Bijbelsch, en is niet fraai; en is buiten het treurig mystieke onwaar, zelfs walgelijk; - wel zegt de profeet, Hoofdst. 53, vs. 5, ‘door zijn wonden zijn wij genezen,’ - wel roert Thomas de wonden des Heeren aan, - maar, het kussen der wonden, is zoo verbazend onbetamelijk-onpoëtisch, dat wij voor ons stellig gelooven, dat de heer Schimmel dezen laatsten regel van zijn gedicht op de eene of andere wijze - niet heeft overgelezen - of laten overlezen, - want anders ware hij, die zoo veel goeds en schoons vereenigt, in en buiten dezen Jesaias, - nimmer tot zulk eene bejammerenswaardige abnormiteit geraakt. - Juist wegens de grootere waarde, die wij aan deze bewerking hechten, maken wij den lezer op deze - struikeling - opmerkzaam.
De heer Ten Kate moest tegenover Jozes, genaamd Barnabas, eenen geheel anderen weg inslaan; - hier was men gedwongen, om den persoon zelven, zijne lotgevallen en apostolische waardigheid, aan te duiden en aan te vullen, en er zoo mogelijk, een geheel uit te vormen. - Aan dezen eisch heeft de dichter, met de gewijde oorkonde in de hand, ongemeen goed voldaan, en hoewel zeer beknopt, zooveel in poëtischen vorm over Barnabas medegedeeld, als er kon medegedeeld worden; telkens alles terugbrengende tot den naam van zijn held:
‘Zoon der vertroosting, gezegend zijt gij!’
Voor poëtisch sieraad en bijwerk was de oogst op dezen kleinen akker der biografie schraal genoeg; maar de dichter heeft in zeer krachtige en rijke poëzij alles geleverd wat hier geleverd kon worden; de opname onder de Apostelen, de werkzaamheid, boven al te Antiochië, de zamenwerking met Paulus, en eindelijk - de martelisatie - zoo als onze ouden eens plagten te zeggen. - Wij vinden het zeer goed dat de dichter hier zeer kort is geweest over den Apostelstrijd (Hand. XV vs. 39, ‘en zij kwamen heftig aan elkâar, zoodat zij van elkander scheidden’) vooral in deze dagen van scheiding en afscheiding, - altijd eene herinnering, dat de Apostelen ook menschen waren, en er van deze zijde: ‘niets nieuws onder de zon geschiedt. -’ Wat den marteldood, en wel bepaaldelijk te Salamine betreft, schijnt de heer Ten Kate, nog altijd, aan de kerkelijke overleveringen, in betrekking tot de Apostelen, geschiedkundige waarde te hechten, - vooral was hier de aanhaling der traditie nog gevaarlijker, omdat ze zoo verschillend verhaald wordt - wat de Acta Sanctorum en Baronius' Martyrologium mededeelen, zal den toets der kritiek moeijelijk kunnen doorstaan. - Wij mogen niet vergeten, dat de heer Ten Kate, zelfs in het dichterlijk album, een godgeleerde is, en dat hij op Protestantsch grondgebied staande, daar moet blijven en met groote omzigtigheid zich bewegen, buiten dat gebied is elke schrede gevaarlijk, gelijk wij te
| |
| |
voren reeds aanmerkten. - Wij zullen de vrijheid nemen, wat de overlevering betreft, een paar geestige woorden van zijnen ambtgenoot Van Koetsveld hier bij te voegen, die der behartiging van alle godgeleerden, en ook van hen, die het niet zijn, waardig blijven.
‘overlevering. Een jongen, die zijn examen doet, en even onbeschaamd als vergeetachtig, toch op alle vragen antwoordt, omdat de ondervinding hem heeft geleerd, dat de brusque, onverschrokken schijn van te weten al ligt, zelfs bij anders bevoegde beoordeelaars, voor ware en grondige wetenschap doorgaat. Terwijl zoo de overlevering ons voorstelt, dat zij alles weet, zelfs wat zij noch iemand weten kan, zijn duizenden nog altijd dwaas genoeg, om haar te gelooven.’ -
(van koetsveld, Snippers van de schrijftafel, blz. 33).
De poëtische kracht en gloed van den dichter Ten Kate is bekend, en straalt, zoo als we laatstelijk hoorden beweren, - ‘volstrekt allerwege’ - in al zijne produkten door; - hier is de echte dichterlijke taal, die zich gaarne van de bijbelsche tropen en spraakwendingen bedient, en daardoor het poetisch element, in de H. Schrift reeds aanwezig, zeer gelukkig, met den lateren dichtergloed voor de tweede maal bestraalt. - Evenmin intusschen als de, in het Album bijna stereotyp gewordene, rijmweerklank van: ‘Elias - Jesaias en Messias,’ klinkt het schoon, als Antiochie op Marie moet - volgen. - Somtijds is het gekozen beeld - (welk dichter is hier niet een kleine zondaar?) - onjuist toegepast, b.v.:
‘'t Vervolgingsonweêr mogt niet schaden,
Hoe breeder vleuglen 't had ontplooid:
Te wijder had het ook de zaden,
Van 't Evangelie heen gestrooid.’ -
Een ‘gevleugeld onweder,’ kan poëtisch door den beugel - maar, het onweer strooit geene Evangelie-zaden uit - dat is natuurkundig-onwaar, - onze dichters, die zoo hoog staan als de heer Ten Kate, mogen hier geene faux pas maken.
Voor den dichter Da Costa kon en moest de profeet Ezechiël datgene zijn, wat voor den heer Schimmel Jesaias was geworden -: de grondtoon van den gewijden Zanger moest aangehouden, opgevangen, voortgezet, in poëtische omschrijving verder ontwikkeld - hier ruimt andermaal de persoon voor de profetie plaats; in zeer geleidelijke orde heeft de heer Da Costa de krachtige taal van zijn voorganger laten hooren:
‘De Ziener hoorde en zong en plantte 't voort;
In prachthebreeuwsch tot verre nageslachten.’ -
De poëtische bijdrage is tamelijk beknopt, en roert als met den vinger, slechts hier en daar, de uitgebreide Godspraken van den ge wijden Zanger aan. Is iemand hier op een hem overbekend grondgebied, dan is het de begaafde man, die, waar hij zich door wakkere voorgangers laat leiden, keurige poëzij schept -: waardige weerklank van den profeet, die hem - zoo als thans onze Germaniserende letterkundigen, zonder te blozen, schrijven, ‘begeesterde.’ - Intusschen verwonderde het ons, om juist van den heer Da Costa, hier, zoo als men dit gewoon is, geene enkele toespeling of aanduiding op den Stichter des Nieuwen Verbonds te lezen. - Meermalen heeft men dergelijke toespeling, force majeure, meenen te moeten maken, - alsof er vrees ware van
| |
| |
on-christelijkheid, als men hier het christelijk levensbeginsel niet altijd op den voorgrond zag. - De heer Da Costa is niet verder gegaan, dan de profeet hem bragt; ja zelfs hoorden wij in de schoone en welluidende slotcoupletten, den gemoedelijken, treurenden zoon Israëls wederom, aan wien de beloofde heerlijke toekomst van het uitverkoren volk iets meer blijft, dan Oostersche poëzij. - Er is een naauw verband tusschen den Israëliet en den Christen, men moge dit al of niet willen weten - en wij gelooven, dat het hoogst moeijelijk is, om de onderlinge doordringing van het theologisch Joodsch en Christelijk element haarfijn te scheiden. - In allen gevalle, heeft de profeet Ezechiël in den dichter Da Costa een waardigen tolk gevonden, die aan deze aflevering van het Dichterlijk Album blijvende waarde verleent.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|