De Tijdspiegel. Jaargang 10
(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Kostscholen, armen- en zondags-scholen, bijzondere scholen.Niets nieuws onder de zon!Terwijl wij een belangrijk jaar zijn ingetreden, waarin eene wet op het onderwijs wordt verwacht, die ieder vraagt en misschien niemand verlangt; eene wet, waarop reeds - als op de erfenis van een' ouden, afgeleefd en bloedverwant - veel meer dan de volle waarde is opgenomen, zoodat zij niets zal kunnen geven zonder nog meer terug te nemen; eene wet, waarin wij wel haast vreezen, dat door de langzame en moeijelijke geboorte de ziel zal worden gemist, en het ligchaam half ontbonden zijn; zoodat bijna het beste dat wij van haar hopen durven, is, dat zij niets doe, dan alleen aan de tegenwoordige wanorde een' schijn van orde bijzetten, en zorgen, dat er dan toch op de eene of andere wijze nog eene wet zij; - onder dat alles viel mijn oog op een oud gedenkstuk uit de geschiedenis van het schoolwezen, dat wij vinden in de Beschrijving van 's Gravenhage, van Mr. J. de Riemer, anno 1730, Ie deel, IIe stuk, 19e hoofdstuk. De geleerde schrijver begint met den oorsprong van het nieuwere schoolwezen af te leiden van den roemruchtigen keizer Karel den Groote, in zoo verre deze het reeds bestaande bevestigde en uitbreidde, door te bevelen, ‘dat de kloosters en bisschoppelijke verblijfplaatsen scholen zouden zijn, waarin men de jeugd zou leeren, te lezen, psalmen op de maat te zingen, te cijferen en de letterkunde (grammatica).’ Deze scholen waren bij of aan de Kerken, ja, wel binnen het paradijs, dat is het voorhof van de Kerk, hetgeen wij gemeenlijk het kerkhof noemen, en dat veelal door muren van het overige der steden was afgescheiden; niet enkel ten gemakke voor de kerkelijken, maar ook, omdat zij bij alle hunne werkzaamheden genoegzaam veilig waren, zoo lang zij zich op ge wijden grond bevonden. Hier te lande nu kwam van ouds het regt van scholen op te rigten, den graven toe, maar werd, bij speciale vergunningen, aan de steden overgegeven. Voor de stad 's Gravenhage wordt het eerst gewag gemaakt van de school, in een' brief van den jare 1393, waarbij hertog Aelbert van Beijeren ‘de scholasterie en de school,’ met al deszelfs toebehooren, voor altijd geeft aan het kapittel van de Onze Lieve Vrouwe Kapel ten hove. Het kapittel had reeds 16 jaren lang de school in bezit gehad, waartoe het regt haar was overgedaan door Dirk Voppenzoon, in leven kanunnik in de voorschreven kapel, die dat regt weder van een' particulier, door den graaf daarmede begunstigd, had gekocht. Uit dezen giftbrief volgde nu, dat niemand school houden mogt, dan met toestemming van het kapittel, en zeker ook onder verband van eene jaarlijksche recognitie; waartoe, bij voorbeeld, de Kerk van Scheveningen schijnt betaald | |
[pagina 100]
| |
te hebben ieder jaar vijftig stuivers. Ondertusschen waren er al vroeg ook andere scholen, het zij op of zonder deze voorwaarde; gelijk er, bij voorbeeld, al zeer vroeg eene door de zoogenaamde Heiligen-Geest-meesters werd opgerigt, voor de arme kinderen, door hen onderhoudenGa naar voetnoot*). Deze en andere zoogenaamde bijscholen namen zoo zeer in aantal toe, dat de groote of openbare school daardoor, in het begin der 16e eeuw, geheel in verval was geraakt. Want ‘die gemeen Schoele’ - zeggen de Heeren van het Hof: - ‘van den Haige zulcx veragtert is, dat niemant daer in heeft willen dienen, overmits dat alle die ryke kinderen hen gaven onder die particuliere Schoei meesters, verlaetende die gemeen Schoele, soo dat in de grote en gemeen Schoele van den Haige anders geen kinderen en quamen dan arm wesende, waeromme die selve Schoelmeesters die Schoele verlaten hadden, en was deselve zeker tyt als verlaten ende desolaet toegesloten, tot groten agterdeele van den gemeente, tot grooter confusien en schandalisatie van den gemeen volke, en daer en boven tot verachtinge van den dienst Godts (door gemis van een goed koorgezang.)’ Zoodat nu het Hof 't houden dier bijzondere scholen, ‘omme kinderen al daer comende, te leeren Latyn of andere Clergie,’ geheel verbood; ofschoon, bij een later edict, de leden van het Hof en van de rekenkamer, met hunne suppoosten, van dit verbod werden uitgesloten. Nu werden tevens de artikelen opgesteld, waarbij het regt der publieke school verzekerd en hare inrigting beschreven werd; en die wij als de fundamentele acte der nog bestaande latijnsche school (gymnasium) kunnen aanmerken. Zij is van den jare 1536, en merkwaardig genoeg, om ze hier in haar geheel aan te halen. Er werd dus door de Magistraat besloten, en dit besluit den deken en het kapittel ter goedkeuring overgegeven: ‘Dat die Schoole geconfereert sal worden eenen Meester nut en bequaem daertoe synde, sonder eenige lasten daertoe wt te reyken. Dat niemant byschoel in den Hage en sal mogen houden van knechtkens, dan mits betalende den Schoolmeester van der grooten Schoolen voor elk kint twee Carolus guldens 's jaers, alle vierendeel jaers tien stuyvers Dat die geene die by-schoelen sullen willen houden, geconstringeert sullen wesen den Schoolmeester te leveren in 't beginsel de naemen en toenaemen van heur schoel-kinderen, en ook soo wanneer sy eenich kind of kinderen meer aennemen, binnen drie dagen daer nae die naem ofte naemen den voorsz. School-meester te leveren, en insgelyx verclaringe te doen op wat dach elk kint van daer scheyt, ten eynde die Schoolmeester hem daer na mach weten te reguleren, om na advenant van den tyt te eysschen syn rechte. Datter ten gouvernemente van den Schoeien gecommitteert werde een Rector, excelent van eruditien, en pryselyk van conversatie. Die welke onder hem sal houden noch drie andere Schoolmeesters, een soo geleert en bequaem die tot allen tyden syn plaetse mach bewaeren, en twee andere die mitte kleynste jongens en | |
[pagina 101]
| |
mitten sanck en choor becommert sullen wesen. Dat die Rector en andere Schoolmeesters gehouden sullen syn, alle heur lessen te doen binnen der gemeen Schoolen, op dat alle verstandekens daer vrucht uyt mogen raepen en geen in 't privé, ten ware of hem geliefde yet te doen extraordinaire. Dat tot onderhout van de voorsz. vier Schoolmeesters van node sullen wesen jaerlycx twee hondert Carolus guldens, te weten voor den Rector hondert, voor den tweeden Schoolmeester vyftich, en voor elck van de andere vyf en twintich. Omme welke costen te vervallen sullen daer toe geëmployeert worden die twee Caroli guld. van de by-schoelen boven geroert. Sal voorts elck kint geven voor schoolgelt elck vierendeel jaers vyf stuyvers. Ende op dat die Schoelmeesters gehouden sullen wesen soo wel zorge te dragen om de aerme kinderkens wel te leeren, daer somtyts de beste verstanden onder zyn, soo sal uytter aelmoessen van den H. Geest voor elk arm kint, wiens ouders niet machtich en sullen wesen schoolgelt te betalen, den Schoelmeesters betaelt worden alle vierendeel jaers twee stuyvers: des en sullen onder d'arme niet gerekent worden, dan die geene die de H. Geestmeesters voor regt arm sullen kennen, den welcken zy ook behulpich sullen wesen by advyse van den Rector in heure bouxkens te coopen. Item op dat alle kinderkens, die werkdaechs heur werk doen en Sonnendaechs en H. daechs loopen speelen en tuysen, wassende op als wilde menschen, mede geleert mogen werden, soo sal die Rector een van syne Ondermeesters ordonneren, om alle Sondaechs en H. daechs zulke kinderen te leeren heur geloof, mit dat daer toe behoort, daer voor hy hebben sal ter maent van elk een stuyver, die 't vermogen te geven, en die 't niet en vermogen, sal hy leere om Godts wille. Dat die Cappellaen op 't stoel die saeke van der Schoolen sal willen hebben voor gerecommandeert en eenen ygelycken adhorteren, om heur kinderkens ter Schoole te stellen, adverterende d'arme dat sys' niet en laeten by gebreck, dat sy 't school-gelt niet en souden mogen vervallen, gemerkt daer inne voorsien is als vooren. Ende alsoo die gemeen kinderkens van den Hage hier mede seer behulpen sullen syn; En dat te hoopen staet, dat mits hebbende goede Schoolmeesters, ook eenige kinderen van buyten hier gesonden zullen worden, om geleert te worden, daer deur den Hage proffyt sal consequeren. So sullen die van den Hage tot furnissemente van de voorsz twee hondert Caroli guldens, den Rector toevougen een proper jaerlycxe pensioen van vier of vyf ponden grooten. Ende want mogelyk in den eerste jaeren die proffyten van der Schoeien niet wel en sullen mogen haelen twee hondert gulden als nochtans te hoopen is, jae, soo waer goet, dat die van den Hage voor 't eerste jaer daer voor willen responderen den Rector, ten eynde dat men terstont mocht sien na een goet Rector, en voor alle van twee meesters, die den choor van stonden aen onderhielden om alle confusien in der kerke te verhoeden.’ Ik zal mijn oogmerk bereikt hebben, wanneer ik met deze mededeeling de spreuk van den wijzen Prediker, hierboven geschreven, bevestigd heb: dat | |
[pagina 102]
| |
er niets nieuws onder de zon is. - Wat door kleine plaatsen thans algemeen gezocht wordt, was toen ook het doel van de Edel Mogende Heeren der Residentie, dat namelijk de Haagsche school een kostschool voor vreemdelingen mogt worden; en wel, gelijk zij naïf genoeg zeiden, ‘om de profijten.’ - Wat men doorgaans aan onze eeuw meer bijzonder toekent, de armen-scholen en inzonderheid de zondags-scholen, (aan welke laatste een Engelsche oorsprong wordt gegeven,) ook dat kan hier, reeds voor meer dan 300 jaren, de lezer vinden. - Maar, waarop inzonderheid onze aanhaling doelt, ook de strijd der bijzondere scholen met de Staats-scholen, komt hier en ook in de verdere geschiedenis van dit Manifest duidelijk uit. Want daarmede was de strijd nog niet beslist. Het kapittel en de magistraat der stad waren het lang niet eens over de aanstelling van de schoolmeesters; en er ontstond tevens nieuwe vrees, dat de openbare school, zoo als de Riemer het uitdrukt, door het houden van particuliere scholen, weder tot hare voorige desolatie zoude vervallen. - Maar wij laten hier den draad van het geschiedverhaal los, en vergenoegen ons met deze aanhaling, die misschien de zoo vurig opgezette gemoederen een weinig bedaren kan. Mutato nomine eadem fabula. De oorsprong van den strijd tusschen Staats-scholen en bijzondere scholen is, dat wij nu éénmaal even min Spartanen als Chinezen zijn, en de opvoeding van geheel een volk in den nieuweren tijd, inzonderheid van een volk, dat zich in het midden van de beweging en wrijving der nieuwere volken bevindt, niet geheel eentoonig en eenvormig wezen kan. Het is dus eene natuurlijke concurrentie, die ook hier, gelijk overal, haar nut heeft; terwijl zij tevens verwant is met den strijd tusschen de geestelijke en wereldlijke magt, die ook waarlijk niet tot de nieuwigheden in de geschiedenis behoort. Het ligt in den aard der zaak, dat de Kerk zich de opvoeding, en met de opvoeding het onderwijs harer kinderen aantrekt; maar even zeer dat, gelijk De Riemer zegt, ‘waar de geletterden kerkdijken zyn, de jeugd al ligtelijk door hen alleen opgetrokken wordt in datgeene dat bequaam is der Kerke, dat is den kerkdijken zelfs te eeniger tyde nuttig te konnen zyn, wordende het overige als nutteloos geheel verwaarloost; waaruit, - zoo vervolgt hij: - is gesproten die wonderbaare verduisteringe der eeuwen na Karel den Groote, welke tans als ongelooflijk voorkomt, en welke te overwinnen het zoo veele brave en doorlugtige mannen, vryheid, lyf en leven gekost heeft.’ In meerdere of mindere mate zal wel ten allen tijde hetzelfde kunnen gezegd worden van elke school, door eene bijpaalde kerkelijke partij gesticht en bestuurd, en die door hare eenzijdigheid aan de behoefte van geheel een volk moeijelijk kan voldoen. Maar daar tegenover staat, dat het Staats-onderwijs, bij een groot verschil tusschen de bestanddeelen van den Staat, te veel negatiefs aan zich heeft, te veel moet ontzien, en, meer bepaald op het nut van den Staat ziende, weêr niet zelden de Godsdienst en Kerk te veel voorbij ziet. Deze aanmerking geldt te meer, naar mate Kerk en Staat meer worden gescheiden, en verschillende godsdiensten, met gelijke regten, naast elkander in hetzelfde land bestaan. Ja, wij schromen niet, onze overtuiging uit te spreken, dat het eigenlijke Staats-onderwijs zou moeten ophouden en in begunstiging van het bijzondere onderwijs overgaan, even als dit bij de godsdienst en het godsdienstige | |
[pagina 103]
| |
leven plaats heeft, zoodra het onmogelijk blijken zon, in de openbare school kinderen van een Christenvolk als zoodanig te onderwijzen en op te voeden, en de volksschool niet verder zou mogen gaan dan de wetenschap. Is het verschil tusschen Christenen en Christenen reeds zoo groot, dat zij te zamen niet meer bidden en hun geloof belijden kunnen, zelfs in den meest algemeenen kinderlijken zin? Of heeft het Israëlitische volk reeds zoo zeer zijne zelfstandigheid als volk verloren, dat het onderwijs van zijne kinderen, in eene geheel andere taal en naar andere zeden opgekweekt, niet meer zoo veel mogelijk afzonderlijk gehouden, maar geheel met het algemeene Staats-onderwijs geamalgameerd moet worden? Met één woord: mogen er enkel kinderen van den Staat, en niet meer kinderen van het aloude volk van Nederland worden opgevoed? Dan zullen wij onder de eersten zijn, om de slooping der openbare scholen lijdelijk aan te zien of zelfs te wenschen. Maar wij hopen en vertrouwen, dat het zoo ver nog niet gekomen is; dat het zelfs zoo ver niet gebragt kan worden, door het te schrijven in eene wet; omdat de natuur sterker is dan de leer. Maar al wenschen wij ook eene openbare christelijke school, het bestaan der bijscholen, zoo als de oude acte die noemt, komt ons niet alleen onvermijdelijk, maar juist tot opscherping en aansporing van het openbaar onderwijs hoogst nuttig voor. En indien wij wel zien, is het juist de handhaving van het Staats-monopolie in deze, die al de verwarring van onzen tijd veroorzaakt heeft. Wanneer men veel vroeger, toen er nog dank voor te wachten was, het oprigten van iedere bijzondere school, mits naar de wetten van den Staat, hadde toegestaan; misschien met eenige beperking voor kleine plaatsen, waar anders ligt de publieke school ‘desolaet toegesloten’ zou worden; - dan zouden zich daarmede de bijzondere partijen eer hebben tevreden gesteld; - terwijl zij nu de schade en smart eener langdurige contrainte, door des te meer aanmatiging en uitbreiding zoeken in te halen; ja, reeds getoond hebben, hoe gaarne zij zich op den zetel plaatsen zouden, van waar zoo dikwijls de banbliksem over haar is uitgevaardigd. Misschien wel, dat men nog van de bijzondere scholen de recognitie van twee Caroli guldens ieder jaar had kunnen invorderen, waarmede de openbare school zou zijn ondersteund en in stand gehouden! Maar, gelijk de zaken thans staan - - - - Wij durven niets beslissen, niets voorspellen; maar voegen alleen bij de aangehaalde oude spreuk, eene andere van denzelfden wijzen koning: Wie zal al het kromme regt maken? K** S*** |
|