| |
Das weib ist ein compositum u.s.w.
Pligt en roeping der vrouw. Een boek voor vrouwen en meisjes, door Mrs. Ellis. - Naar de twintigste Engelsche uitgave. - Door K. Sijbrandi. (Vierde druk.) Te Amsterdam, bij J.D. Sijbrandi. 1852.
Der Schepping heerlijkheid, wat is zij, dan de vrouw? - heeft onze meesterdichter gevraagd; en wij, die tot de andere helft van het menschelijk geslacht behooren, hebben dit zeker op den eenen of anderen tijd beaamd - misschien als zuchtende Celadons, of als gelukkigen, wanneer wij een onzer hoogste aardsche wenschen vervuld zagen, als wij getuigen werden hoe hoog zich het vrouwelijk karakter kan verheffen wanneer zij veel lief heeft, als wij dachten aan eene moeder, die nog- of niet meer hier is en wier hart enkel teederheid mogt heeten en trouw, wier hoogste wensch ons heil was dat zij met haar hartebloed had willen koopen. - Als wij daaraan denken worden wij verteederd, en wij kunnen naauwelijks daarna spreken ‘bloem van den grond, verdroogd, verflensd, of
| |
| |
erger nog, moedwillig afgerukt en vertreden!’ - Het ligt evenwel in den aard der zaak, dat hetgeen vermag zich hoog te verheffen, ook diep kan neêrstorten, laag zinken. De gevallen Engel werd Duivel. - Aan het beste en edelste kan het meeste en het ergste bederf komen, Het reine moet het zorgvuldigst worden bewaard. De vrouwelijke waarde en grootheid, laat mij er hare beminnelijkheid bij voegen, wordt ligter verloren dan die des mans. - Nur Knaben kommen aus dem Augiasstalle des Welttreibens mit ein wenig Stallgeruch davon, - zegt Jean Paul, die vriend van de vrouwen, in den edeler zin van het woord. - Enger, hechter zijn haar de perken, indien al niet der moraliteit, dan toch der betamelijkheid gesteld. - Groot en gewigtig is ook de taak der vrouw voor het huiselijk, en daardoor voor het maatschappelijk leven. Wij denken daarbij minder aan het koken en bakken, het wasschen en plassen, het naaijen en breijen, het borduren en haken, opdat man, kinderen en zijzelven lijf en ziel bijeenhouden, en althans met het eerste behoorlijk voor den dag komen, zoodat de menschen er geen schande van spreken; waarvan vele vrouwen als hetgroote vak en vlak maken, waarbij zij meenen een tafelsteen te zijn, terwijl dat alles slechts een paar facetten moest uitmaken, - wij denken aan de vrouw, de gezellinne des mans - aan de vrouw, de moeder van kinderen - aan de vrouw, het hoofd des huizes, althans met de waarneming van het ministerie van binnenlandsche zaken, waaraan de portefeuille van onderwijs en eeredienst annex zijn, belast.
Schrikt niet, dames; ik wil niet enkel op den omvang uwer taak; ik wil u op haar gewigt in de gevolgen wijzen. - Indien de mensch nog iets meer dan geleerd, indien hij geleid en gevormd kan worden dan; ligt dit goeddeels in uwe hand. - Lééren kan men tot den laatsten dag en het laatste uur des levens toe. De wereld is groot en rijk, de geschiedenis is lang, de vakken van studie zijn vele. Een karákter krijgt men maar eens; en als daaraan iets te doen is, als daarop blijvende indrukken te maken, als daaraan duurzame rigting te geven, eigenschappen bij te brengen of te wijzigen zijn, dan is dit het geval in dien tijd, waarin de taak der opvoeding of geheel of goeddeels aan de handen, aan het hoofd en het hart der moeders is toevertrouwd. Die bewerken den grond en strooijen de eerste zaden. Het mag alles niet baten, wanneer niet de Heer het gedijen geeft; - nog eens: kan er iets geschieden, dan kan het van eene moeder en op dien jeugdigen leeftijd zeker het best komen. - ‘Geef ons goede moeders!’ is welligt eene ruim zoo gewigtige bede, als om goede regering en vrome, getrouwe overheden.
Maar wat behoeft de vrouw om dien pligt te vervullen, aan die roeping te beantwoorden? Wat God bij voorkeur in het vrouwelijk hart als kostbare gave legde, doch die ook kan verloren en verloochend worden; haar vrome zin, hare liefde met dezer geduld en kracht tot zelfverloochening en opoffering, en - een helder inzigt in hare taak en het gewigt daarvan; kortom, dat zij geheel en regt vrouw, christelijke, godsdienstig gezinde vrouw wordt. De man kan, des noods, zonder dat laatste in het werkdadige leven zijne plaats innemen, hij kan regeren, pleiten, koopen en verkoopen, bouwen en neêrhalen; maar de vrouw kan buiten dat beginsel der vroomheid bezwaarlijk regt gade en moeder zijn, - zij ook de linnenkast in perfecte orde,
| |
| |
het huis rein, de kelder voorzien, en ga de huishouding geregeld, en loope zij die haar hoofd moet wezen, met wijlen Martha de Harde, nooit uit pierewaaijen. - Maar niet waar, lieve lezeressen! dan mag in onzen tijd, met zijn vele zorg en moeite, het ‘één ding is noodig!’ met applicatie op dien tijd, nog wel eens worden gesproken. - Er mag wel eens worden aangewezen, hoe men dat ééne noodige in onze dagen en bij de rigting welke het leven heeft genomen, kan en moet ter harte nemen.
En wie kon dit beter dan eene vrouw, eene rijkbegaafde onder hare zusteren? Van waar kon men dit eerder hopen en beter verwachten dan uit Engeland, waar de denkwijs nog het meest solide is, waar zoo menige schrijfster als in de laatste jaren opstond, bewees, dat het zwakkere geslacht meer algemeen deelt in die hoogere beschaving des geestes, die in staat stelt tot de vervulling dier taak. Wie zagen wij (deed eene Hollandsche het niet) liever dit ter hand nemen dan eene uit dat volk, waarvoor wij sympathie gevoelen, maakten ook strijdige belangen, handelsnijd, gemeene politiek van beide zijden, hen dikwerf tot onze vijanden. De praktische geest onzer naburen heeft zich tot in hunne vrouwelijke auteurs toe niet verloochend. - En althans het werk van Mrs. Ellis draagt daarvan op elke bladzijde de sporen. - Met blijdschap lazen wij dat ‘Naar de twintigste Engelsche uitgave,’ met dankbare blijdschap dat ‘Vierde druk’ op den titel, dat onze aankondiging als te laat, onze aanprijzing overbodig kon doen schijnen. - Maar ons oordeel werd verlangd en niet vroeger verlangd. Dit moge onze verontschuldiging wezen!
Of zulk een werk, dat de bewaring van het goede in de vrouw, hare veredeling, ten doel heeft, dat zich dit ten oogmerk stelt bij die klasse van vrouwen, die van den een en kant de voorregten van eene goede opvoeding genieten, en van de andere zijde geen aanspraak maken op hoogen of adellijken rang, dat geschikt is voor die middelklasse, die het bloed en merg is van den staat, noodig mag heeten, is iets wat wij onzen lezeressen en lezers ter beoordeeling laten. - Wij beleven een' tijd, die waarheid en de Waarheid noodig heeft, ook op dit punt. Duizenden wordt de ernst des levens vreemder, wijd zien zij de wegen tot genot, tot weelde opengesteld, de behoeften en eischen worden hoog opgedreven, terwijl bij anderen eene ziekelijke lusteloosheid, zooals de schrijfster het noemt, zich vertoont, die haar zich doet onttrekken aan werkzame en persoonlijke inspanning en pligtsvervulling.
En dezen allen weet de schrijfster in het hart te grijpen, waarschuwend tegen klip en bank, waarop de vrouw bij verhoogde begeerte naar grooter taak en ruimer getrokken kring kon stranden. Zij rukt de vrouw geenszins van haar standpunt, gedachtig, dat zij altijd de snaarinstrumenten blijven, welke men in huis moet hooren, late de man, het blaasinstrument, het naar buiten luid schallen. Integendeel hebben wij hier treffende wenken en waarschuwingen gevonden tegen ééne grove en groote fout in de opvoeding in onze dagen, maar die bij de opvoeding van meisjes zoo zevendubbel misplaatst is, dat namelijk de eerzucht zoo zeer als hefboom tot de ontwikkeling wordt gebezigd. Daaruit voorspellen wij ons nog veel leeds. Wij achten het dubbel noodig, dat, gelijk de schrijfster wil, meer zedelijk en godsdienstig element in onze opvoeding komt,
| |
| |
dat van echte zedelijkheid en godsvrucht hoofdzaak maakt.
In dien geest wil zij opvoeding en onderrigt gegeven zien. Zij waarschuwt er ernstig tegen, dat men het wezen, dat vooral in zelfverloochening hare grootheid moet zoeken, der vrouw, tracht zoo veel eerzucht in te boezemen, en daarbij deze dikwerf kunstmatig bij het meisje op te wekken. Zij eischt op het punt van verstandelijke ontwikkeling misschien zelfs wat weinig. Wij althans zouden gaarne zien, dat onze dochters bij wat geschiedenis, of liever bij veel kennis aan hare groote en edele karakters, wat natuurkunde, vooral botanie voegden; dat zij rekenschap wisten te geven van alles wat zij in keuken enz. gebruiken zullen, en iets kenden van scheikunde, waar deze aan kookkunst grenst, ten einde alzoo het gedachteloos en in de sleur voortleven te verhoeden; al wenschten wij daarom ook, dat zij hare plaats aan het krankbed van lijdende betrekkingen, blz. 54 en volgg., goed inname. Wij zouden volgaarne zien, dat onze dochters ook bekend wierden met de gezonde en smakelijke (niet met de kweezoete, in bast van onverstaanbaarheid beslotene, vooral niet met de vergiftige) vruchten onzer vaderlandsche poëzij. - Wie helpt ons aan eene goede bloemlezing, voor onze dochters en vrouwen geschikt? - Wij gaven daarvoor gaarne een heelen hoop Fransche litteratuur en het heele Fransch, zoo als onze meisjes dit leeren, ten beste. - Op dit punt, als op zoo menig ander, kan terugkeer tot het degelijke alleen ons redden, waardoor wij worden bewaard om ons geld uit te geven voor hetgeen geen brood is.
Overigens heeft men hier in geenen deele een bepaald stelsel van moraal te wachten. Dan zouden er vele leemten in het werk zijn aan te wijzen, ook zulke, welke wij gaarne aangevuld zouden zien. Wij noemen slechts de verhouding van het meisje, de vrouw tot hare vriendin, de kieschheid, zoo als die ons, wat de pligt vordert, leert te doen met bevalligheid, geheel het tegenovergestelde van de Schadenfreude, en welke wij de zachte hand der ziel mogten noemen. Er had een woord, en ernstig woord kunnen worden gesproken over klippen, waarop vrouwelijke deugd kan stranden, zijn zij ook minder zinnelijk en woesthartstogtelijk dan wij. - Voor den goeden verstaander is daarover geschreven; want door geheel het werk ademt de geest der stichting, der waarachtige vroomheid, die nut is tot alle dingen.
Men stelle zich echter bij dit ‘stichting en vroomheid’ in geenen deele dien zoetsappigen, naar het stelsel riekenden toon voor, welken men zalvend en dierbaar verkiest te noemen. Wij kunnen dit in zulk geteem in geenen deele vinden. Het noemen der dingen bij zijn' naam, nu en dan den zweepslag, den knellenden der satire, een' speldeprik des vernufts, waar het breede slagzwaard der waarheid niet kon doorgaan zonder te diep te treffen, maar het harnas voegen en openingen heeft; wij keuren dit geenszins af, ons in dezen latende voorlichten door den grooten leeraar, die zulke wapenen bezigde tegen Farizeën, welke hij later harder zou treffen, tegen Joodsch vooroordeel, tegen eenig vergeten van zichzelf' en wat heilige pligt eischte.
En dan - ja, lieve, andere en betere helft onzer landgenooten, het woord moet er uit - dan presenteert Mrs. Ellis, maar zeer gratieus en met minnelijken ernst, snuifjes, van het bij de Ouden bekende helleboor, qui purge le cerveau, en waarvan men kan opfrisschen. -
| |
| |
Och, mag ik u, bonte, fladderende, grillige vlindertjes, juffertjes van top tot teen, wel wijzen op blz. 71; en gaat dan, met die bladzijde open vóór u, even naar die garderobe, en biecht eens op wat er uit kon, er uit moest, en verbetert uwe fout en uwe garderobe langzamerhand, gelijk de vergadering der Staten het budget, door - weg te schrappen. - Ziet eens even meisjes, die à tout prix dames wilt zijn, wat er op blz. 78 en volgg. is te vinden. - Leest over het echte welwillendheidsbetoon blz. 148. - En om u te doen gevoelen, wat gij verzuimt, met te veel te hechten aan die blinkende buitenzijde van uwen persoon en van de wereld, ook blz. 172 en volgg. - Geve God u, dat gij die woorden kunt lezen en, zonder schaamrood te worden, aan uwe mama of moeder kunt denken! Dat er is wat u in 't hart mag grijpen, getuige blz. 202.
Op blz. 137 (om weder glad recensent te worden) is eene zinstorende, liever zinvernielende drukfout. Eene zomersproet op het anders fraaije gelaat der keurige vertaling.
Wij prijzen Mrs. Ellis' boek hoog; en durven als eene toepassing, als eene veraanschouwelijkte voorstelling harer opmerkingen en lessen, waarvoor wij evenwel allen de types wel reeds onder onze bekenden zullen hebben gezocht en gevonden, ruimschoots aanbevelen het werk, getiteld:
|
|