werp, wat moeijelijke taak het was, te schiften, te scheiden en te kiezen, wat meer, wat minder diende om Chrysostomus regt te leeren kennen - dat vermoedt de oppervlakkige lezer niet. - Maar juist door dat Neander Chrysostomus zelf laat spreken, ontvangen wij ook een beeld van hem, dat hem ons voorstelt zoo als hij was. Omdat hij met meesterlijke hand die gedeelten uit zijne preken kiest, waarin hij het eigenaardige van de zeden zijner tijdgenooten of schetst of bestrijdt, zien wij ons den toestand der Oostersche kerk met de grootste getrouwheid voor oogen gesteld. Wij ontmoeten er bijzonderheden uit het leven en de gebruiken der oude wereld, die ons verrassen en boeijen, en ons veel verklaren van hetgeen later in de kerk is ingeslopen, en nog ten deele als misbruik bestaat. De kiemen der verbastering, die eenmaal den ondergang van den bloei der Oostersche kerk ten gevolge zou hebben tegelijk met den ondergang van het geheele Oostersch-Romeinsche keizerrijk, wij zien ze reeds in het tafereel, dat Neander ons geeft, welig uitbotten. Waar de ernst des Christelijken levens bij het grootste deel des volks zoo geheel ontbrak, waar een weelderig en bedorven hof de kerk beheerschte en op het volk den heilloosten invloed uitoefende, waar men de kerk schier gelijk stelde met theater en circus, en vaak achter deze, daar was het geen
wonder later tijden geboren te zien, waarin men het Islamisme beter achtte dan een diepbedorven, dood en ellendig Christendom, zoo als bij Mohammeds komst in het Oosten heerschte.
Zoo als Neander ons Chrysostomus heeft doen kennen, leeren wij hem niet alleen als welsprekend redenaar bewonderen, wij leeren hem als mensch en als Christen liefhebben. Wij leeren eerbied koesteren voor den man, die zich door den roem niet liet verblinden voor zijne grootsche taak, om de hervormer van zijnen tijd te worden - voor den onverschrokken strijder, die de waarheid verdedigde maar zonder bitterheid en veroordeelingszucht - voor den handhaver des regts, al stond hij tegenover de magtigsten der aarde - voor den edelen menschenvriend, die zich het lot van lijdenden en armen met warmte aantrok - voor den ijverigen dienaar zijns Heeren, wiens lust het was velen te brengen tot Hem - voor den gemoedelijken Christen, die in de praktijk des levens veel meer dan in begrippen het wezen des Christendoms zocht. - Zulke mannen te leeren kennen, dat doet het harte goed, en zulk een boek legt men nooit uit de handen zonder verbeterd, althans tot al wat goed en waarlijk Christelijk is, opgewekt te worden.
Wij wenschen dit boek in vele, zeer vele handen, niet alleen van theologen, maar ook van ons grooter lezend publiek. Veel is er uit te leeren ook voor onze dagen, waarin men voor menschelijke meeningen en instellingen vaak veel meer ijvert, dan voor de waarheid en de liefde die uit God zijn. Van harte zeggen wij het den Vertaler na: ‘Moge dit boek een bijdrage zijn om bij den vernieuwden strijd tusschen 't Romanisme en Protestantisme ook in Nederland meer en meer heldere denkbeelden te verspreiden omtrent de ontwikkeling der Christelijke kerk. Want wil men de Roomsche kerk beoordeelen dan moet men weten hoe hare denkbeelden en leerstellingen langzamerhand zijn ontstaan.’ Maar evenzeer, voegen wij er bij, moge de Roomsche kerk uit dit boek leeren, hoe datgene waarvoor zij bij voortduring zoo zeer