die mir nichts dir nichts van het eene kerkgenootschap naar het andere overloopt, zijn weldoener (die voor het vullen van zijne maag, of voor zijn zwak gezigt zorgde, of hem eene commissie van vertrouwen opdroeg, of bewijs van vertrouwen schonk) met ondank en laster beloont, zeggen: il ne vaut pas la poudre; - 't is toch altijd maargoed, dat het groote publiek met kennis van zaken over lieden, als Dekker en consorten, kan oordeelen. Ik heb dikwijls puur van pleizier in de handen gewreven, toen ik de Inspectie van den wachtmeester in questie las, die op zijn jovialen toon en oudstudentschen trant de fijnste snaren van het gevoel weet te treffen, en zoo dikwerf toont dat hij een regtschapen vent is, die het wèl meent met zijn vaderland, met het Christendom, met de letterkunde, en wien het hart op de regte plaats zit. Zijn Huygensiaantje (hij is 't nog niet verleerd, al heeft hij thans wel wat prozaïschers te doen dan verzen te maken) op blz. 15 zal u zeker als mij goed gedaan hebben, en de ironische kieschheid, waarmede hij het laatste anderhalve woord weglaat, zal u gewis hebben doen glimlagchen. Waarlijk, de knoedelmajoor der ironie heeft onzen braven wachtmeester uitstekende diensten gedaan, en is hem getrouw van blz. 1 tot 44, d.i. van het begin tot het einde ter zijde gebleven.
Al kom ik nu met een en ander, zoo als men zegt, wat op het nagras; ik verbeeld mij echter dat gij mij, bij onze eerste ontmoeting (spoedig, hoop ik) niet scheel zult aanzien, omdat ik uw brief iet of wat vervolg, ofte aanvul. Als ge den wachtmeester ziet, groet hem dan van mijnentwege, en meld hem dat ik mij bij het lezen van zijne Inspectie regt heb verkneukeld, en het mij goed deed in mijn binnenste, dat hij eenen stand, waarop zoo dikwerf te onregt wordt gesmaald, zoo degelijk heeft gerehabiliteerd. Een stand, waarvan zoo onbegrijpelijk veel afhangt, al mogen ook menige Christenen een weinig Kwakerachtig daarover denken, en met de Vrienden des Vredes instemmen. Een stand, die zoo vele achtingwaardige, brave, edele, Christelijke mannen telt, waarop het vaderland zich in tijden van gevaar en nood verlaten kan. Gij zijt het immers met mij eens, waarde Zwaardveger! dat Uncle Toby, dien wij beide liefhebben, den spijker op den kop sloeg, toen hij zeide: ‘dat God Almagtig een zoo goed en regtvaardig bestuurder van deze wereld is, dat indien wij slechts onzen pligt gedaan hebben, - hij niet onderzoeken zal, of wij zulks gedaan hebben in een' rooden rok, of in een' zwarten.’ In de hoop, dat wij vooreerst geene dragonders, of on-dragonders, of wandragonders, gelijk Dekker, als auteurs zullen zien optreden, eindig ik mijn schrijven, en noem mij, als steeds,
Uw vriend,
frederik sabelknop.