| |
| |
| |
Bladen over Japan,
Verzameld door J.H. Levyssohn, Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, laatstelijk opperhoofd van de factorij voor den Nederlandschen handel op Japan. Met eene afbeelding van Decima. - Te 's Gravenhage, bij gebroeders Belinfante. 1852.
In eene eeuw, waarin zoo vele standbeelden en gedenkteekenen oprijzen, die de grootheid en verdiensten van voorvaderlijke landgenooten aan de geheugenis van het thans levend geslacht trachten terug te roepen, heeft men van menigen kant door vele hekelaars de dikwerf ongegronde aanmerking moeten hooren, dat het eene soort van waanzinnigheid scheen, om op zoodanig eene wijze aan de deugden der vaderen te gedenken; terwijl de tijdgenooten als een waar pigmeën-geslacht, te krachteloos om hun voorbeeld te volgen, zich slechts met het ontwerpen van beeldtenissen wisten op te houden, wier invloed alles behalve aan de zedelijke strekking beantwoordde, die men zich daarvan vermeende te moeten voorstellen. Velen verklaarden zelfs, dat wij van der vaderen grootheid afgeweken, in onbezorgde rust op den roem teerden, dien zij zich eenmaal door moed en trouw, door een' stouten ondernemingsgeest, of door buitengewone vorderingen in handel en wetenschap hadden verworven.
Dat deze stelling eenige waarheid behelst, kan niet geheelenal worden betwijfeld, maar of zij on voorwaardelijk op onzen tijd geheel van toepassing kan zijn, is een vraagpunt hetgeen, nu onze industrie en handel eene meer gunstige ontwikkeling schijnt te gemoet te gaan, wel der overweging waardig is.
Het was in dien goeden ouden tijd, toen wij met de grootste mogendheden om eigen behoud worstelden, of met het bestuur van ons vaderland zoo verlegen waren, dat wij het bewind zoo gaarne aan vreemde gebieders wenschten op te dragen, waarlijk ook zoo bijzonder gunstig niet gesteld; want als men de natie, verlegen als zij was, naar meer dan een buitenlandsch hoofd van den Staat zag omzien, dat door persoonlijke belangen geslingerd, of door Staatszuchtige redenen gedreven, zich niet kon staande houden, dan moet de goede oude tijd van die dagen, ook wel duchtig betreurd zijn geworden. Wel is waar, men rigtte geen standbeelden op, maar het toen levend geslacht herinnerde zich echter niet minder aan de verdiensten hunner vaderen; en de zedelijke prikkel die op de verbeelding werkte, om b.v. den bezem nog eens op den mast te zien, zal welligt veel meer krachten in het gemoed hebben opgewekt, dan de zintuigelijke indruk eens standbeelds kon te weeg brengen.
Zoodanig eene beeldtenis toch, heeft tot nu toe, geloof ik, het doel niet kunnen treffen; want hoe loffelijk het moge schijnen, der vaderen verdiensten op die wijze te gedenken en hunne gebreken te vergeten, zoo worden die beelden meer als een versiersel beschouwd, waarop het oog des wandelaars kan rusten, dan als eene zedelijke opwekking ten behoeve van het volk, hetgeen door zijne dagelijksche behoeften gedreven, hen ongemerkt voorbij gaat, of ten hoogste het
| |
| |
voetstuk voor een zitbank gebruikt, om zijne vermoeide leden eenige ontspanning te verschaffen.
Maar is men dan zoo ongevoelig voor der vaderen deugden en verdiensten; leven zij niet meer in onze herinnering, of laten wij ons door den geest des tijds onnadenkend medeslepen, die thans zooveel afbreekt, zonder daarvoor iets goeds - ik wil niet zeggen - iets beters in de plaats te stellen, ten zij het plastiek element den indruk zal moeten vervangen van vroeger en meer levendige gewaarwordingen, waarvoor deze eeuw van statistiek en cijfers ons minder vatbaar schijnt te rekenen? Kan men ook de lessen der geschiedenis vergeten hebben, die Griekenland en Rome, ja zelfs onze Christelijke kerk in verval bragt, toen men helden en keizers, apostelen en cenobieten in standbeelden voorstelde en trachtte te vergoden of te huldigen? En zal diezelfde neiging, die zich in onzen tijd zoo zonderling openbaart, niet wederom dezelfde gewrochten moeten opleveveren en welligt eene verbastering in onze natie kunnen te weeg brengen, zoo als die genoemde vroegere tijdperken ongetwijfeld hebben aangetoond?
In het algemeen vertrouwe ik, dat de voorstelling van de dapperheid, den moed en de trouw onzer voorvaderen, met geestdrift in het jeugdig gemoed geprent, in ruimer mate den lust ter navolging zal kunnen opwekken, dan het aanschouwen van een koud en zielloos standbeeld; ja ongetwijfeld zal het ontrollen van onzen standaard de verbeelding met meer warmte kunnen prikkelen, haar in verrukking brengen en onze natie tot daden aansporen, die het verledene aan het tegenwoordige zal moeten aanknoopen; want zal men in tijden van gevaar, van onrust en van nood, zich niet veeleer onder onze vlag, dan onder het fraaiste standbeeld scharen? De beelden toch, zoo strijdig met de denkwijs van het meerder gedeelte van onzen landaard, zullen nooit dat zedelijk vermogen van zelfsverdediging kunnen opwekken, wat onze vlag, die in alle oorden van de wereld werd geplant, zoo dikwerf en met zooveel luister heeft bewezen.
Wat biedt ooit schooner herinnering aan, dan wanneer wij onze nationale driekleur zoo feestelijk zien wapperen; wie gevoelt zich niet begeesterd, wanneer men haar bij gewigtige gebeurtenissen ontrolt, en wie is niet trotsch op eene vlag, die de waardigheid van onzen Staat allerwege zoo plegtig kan vertegenwoordigen. Wat zij de natie kan doen uitrigten, dat heeft eene reeks van tallooze gebeurtenissen bewezen; en wie zou haar, die nimmer van de wereld verdween, als het toonbeeld onzer grootheid, in verre gewesten, niet eerbiedigen, waar zij nooit werd nedergehaald!
Het verre Japan, het kleine Decima! Ziedaar het fundament onzer glorie, daar zag de vlag haar driekleur onbevlekt uitwaaijen, daar werd zij voor vernedering bewaard en bleef ongerept in het palladium van onzen nationalen roem. Beschermd door eenen Nederlander, wiens naam zoolang zal leven, als zij zal mogen wapperen, blijft dit kenmerk door onze vaderen tot stand gebragt, onuitwischbaar in onze geschiedenis, en
Blijf ik o vaderland! tot aan het uur des doods,
Als Nederlander op dien schoonen eernaam grootsch.
Niemand onzer mag dan onbekend zijn met een land, waaraan zoovele herinneringen zich vasthechten; of de betrekkingen uit het oog verliezen, die gedurende derde halve eeuw, ons aan het verre Oosten boeijen. Een land,
| |
| |
waar van alle Westersche volken, wij, ten spijt van groote handeldrijvende en oorlogvoerende natiën, alleen den toegang hebben, en waar onze verdiensten in handel, in wetenschap en in staatkunde, op hoogen prijs gesteld en met onbezweken trouw, onveranderlijk erkend en gehuldigd worden!
Die streken ter liefde van ons Vaderland naauwkeurig te kennen en hoog te schatten, is ieders pligt; en al wat in staat kan zijn die kennis aan te kweeken en haar aan onze kinderen mede te deelen, is onze eerste roeping. De geschiedenis toch is de hoeksteen der vaderlandsliefde; hare grondige beoefening mag niet alleen het eerste vereischte wezen om de nationale welvaart te bevorderen, maar ook voornamelijk door hen allen worden behartigd, die eenmaal zullen geroepen worden om 's lands belangen voor te staan.
Nangasaki en Decima, als de merkwaardige nalatenschap onzer vaderen, liggen ons evenzoo na aan het hart als het beminde vaderland; en duurzamer eerzuil kan er voor al die opofferingen, voor al de verdiensten onzer ijverige voorgangers niet worden opgerigt, dan de Hollandsche vlag op de oostelijkste grenzen der wereld, van waar zij als het zinnebeeld onzer grootheid, dieper indruk maken moet, dan het schoonste standbeeld ooit zal kunnen te weeg brengen.
Iedere bijdrage derhalve die het verafgelegene Japan nader kan doen leeren kennen, moet ons zeer welkom zijn, hopende daarin weder een getuige te meer te zullen aantreffen ter beslissing van het groote vraagstuk, of het Nederland van thans nog het Nederland onzer voorzaten is. Daarom ontvingen wij die Bladen met de hoogste belangstelling, ons vleijende hierin niet teleurgesteld te zullen worden. Immers den in houd raadplegende, dien wij met korte woorden zullen mededeelen, waarborgt ons die reeds voor de vrees, dat noch de waardigheid van ons vaderland, noch het voorregt van onzen handel verzuimd is geworden en doet ons daarenboven de hooge roeping kennen van hem, aan wien, als opperhoofd, even zoo vele en gewigtige als teedere belangen zijn toevertrouwd.
Het is geene gemakkelijke betrekking, de bemiddelaar te zijn van de Europesche belangen tegenover eene natie, wier eigenaardige beschaving en afsluiting onveranderd dezelfde gebleven is, als toen wij het regt verkregen om ons in haar midden te vestigen; maar die tevens, hoe wijsgeerig hare instellingen zijn, zich aan bepaalde vormen houdende, niettemin uitmunt in kennis en lust tot wetenschappelijk onderzoek. Ofschoon de landbouw en handel bloeijen, de industrie zeer groote vorderingen maakt en de natie deswege in alle hare behoeften weet te voorzien, zoo blijft zij nogtans gehecht aan hare gewoonten, die, ondersteund door eene hoogst consequente staatkunde, dit raadselachtig land aan de zonderlingste oordeelvellingen van den vreemdeling blootstelt.
Voor den Nederlander toegankelijk, weet deze de geheimzinnigheid van het Japansche bestuur te doorgronden en kan hij, zonder eenig misbruik van het vertrouwen te maken, dat hij sinds onheugelijke jaren genoot, onbedenkelijke voordeelen voor zijn vaderland bedingen. Men herinnere zich slechts de gebeurtenissen in Japan, toen wij met de Portugezen om het voorregt van den handel kampten en de onvergetelijke Specx dien op eene wijze vestigde, waarop dat verkeer sedert dien tijd tot nu toe, onafgebroken is blijven bestaan.
| |
| |
De Japansche Staatsinrigting wordt ons in deze Bladen oppervlakkig medegedeeld. De Annuaire des deux mondes gaf den Schrijver daartoe den leiddraad aan de hand, maar zoo beknopt, dat wij die beter uit vroegere en welonderrigte Nederlandsche schrijvers zullen kunnen leeren kennen. Doch in aanmerking nemende, dat hij een kort berigt noodig achtte, om als inleiding te dienen en den lezer met weinige woorden op het standpunt te brengen, van waar hij het beheer van het laatst afgetreden opperhoofd te duidelijker kan overzien en begrijpen, zoo mogen wij voor het oogenblik zulks voor voldoende achten, omdat het vooral eenige aanmerkingen geldt, die ons doen zien, hoe gretig de Japanner naar gelegenheden zoekt, om zijne kennis over de Europesche rijken en streken te vermeerderen en zijne wetenschappelijke beschaving uit te breiden, zonder daarbij nogtans eenige inbreuk op zijne eigene wetten te maken. Verder in de beoordeeling van de organisatie dezer wetten niet willende treden, moet men, hoe zonderling gestreng, ja zelfs wreed ze mogen zijn, om het afsluitings-stelsel voor den inboorling te handhaven, de consequentie roemen, waarmede ze worden ten uitvoer gelegd. Zulks herinnert ons min of meer aan het zoogenoemde continentaal stelsel, waaronder wij in onzen leeftijd gebukt gingen. De middelen waardoor de Japansche regering dit doel tracht te bereiken, hebben de meeste overeenkomst met het staatkundig spionnen-stelsel der voormalige Venetiaansche republiek; maar zijn door de verkleefdheid aan hunne aloude overleveringen zeer dragelijk en zoodanig in het karakter dier natie ingeweven, dat het omverstooten van dien maatregel, werkelijk eene levensquaestie worden zou
Intusschen kan men, met de Herinneringen uit Japan van Doeff, en met Japan in zijne burgerlijke en staatkundige inrigtingen van Lauts, als de jongste werken, te rade gaande, hiervan breeder melding gemaakt vinden.
Het hoofddoel van onzen Schrijver was vooral om ons bekend te maken met zijne handelingen, gedurende zijn verblijf als opperhoofd der factorij van den Nederlandschen handel op Japan, welke aller belangstelling verdienen.
In de eerste plaats komt hier in aanmerking de poging die het Fransche eskader, onder het bevel van den schout bij nacht Cecile in het werk stelde, om eene opening in Japan te maken, benevens het verslag der redenen, waardoor die expeditie ten eenemale mislukte. De heuschheid waarmede die vlootvoogd behandeld, en de diplomatieke beleefdheid waardoor hij afgewezen werd, pleiten in allen deele voor de gevolgtrekking, dat de Japansche regering geen haarbreed van harer vaderen voorschriften is afgeweken; en of men met den Franschen schrijver van dit artikel, hetgeen uit het Journal des Debats is overgenomen, moge beweren, dat groote oorlogschepen en eene krijgshaftige bemanning voldoende zouden wezen, om de belangen zijner landgenooten te beschermen, zoo weten wij even zeer, dat zoo lang Japan aan zijne staatkunde getrouw blijft, het geweld de weg niet is, waardoor de toegang tot zijnen handel kan geopend worden. Veeleer zal men door de zachtste middelen gevolgen kunnen verkrijgen, die niet alleen duurzamer zijn, maar welligt ook door den tijd eene merkwaardige omkeering in zijne wetten zullen te weeg brengen, en waardoor het afsluitingsstelsel als het ware van zelve zal moeten vervallen. De Schrijver heeft hiervan eenen wenk ge- | |
| |
geven, dien wij iets verder als hoogst belangrijk zullen mededeelen. De Fransche toeleg ondertusschen verdiende bijna geene bijzondere aandacht, want wij kenden in de tweede plaats uit de Reis van Langsdorff om de wereld in 1803 tot 1807 dezelfde resultaten.
Immers de verdedigingsmiddelen en staatkunde door de Japanners, bij gelegenheid der Russische expeditie in die jaren aan den dag gelegd, doch met veel bezwaar volgehouden, deden den Russischen zaakgelastigde onverrigter zake aftrekken.
Ook aan de Engelschen wedervoer vroeger eene gelijke uitkomst, waardoor zij dermate doordrongen werden van het gevaar om zich met kracht van wapenen in Japan te vestigen, dat zij in 1846 openlijk moesten te kennen geven, voor de verdedigingsmiddelen van zulk eene natie te moeten terugdeinzen.
Niet minder leeren wij de beschaving en de staatkundige instellingen der Japanners uit hunne handelwijze kennen, omtrent de verschillende ongelukkigen, die door schipbreuk op hunne kusten geworpen werden. Behulpzaam en menschlievend boden zij hunne diensten aan, om iedereen, onverschillig van welke natie, te helpen; maar even naauwgezet kwamen de kustbewoners, onder het oog van den gouverneur der provincie of van de landstreek, de wetten van afsluiting na, die onder het oog van dien ambtenaar in praktijk gebragt werden. Bij de minste afwijking daarvan, gold het het leven van dien Landsheer.
De officiele rapporten en missives dienaangaande pleiten daarvoor te veel, dan dat zulk een gedrag en hulpbetoon, door verkeerde berigten miskend, nog betwijfeld zou kunnen worden. Intusschen moet men tevens de meeste achting koesteren voor de verdiensten van het laatste opperhoofd, aan wiens tusschenkomst al de schipbreukelingen van wege het Japansche bestuur aanbevolen zijnde, van de noodige transportmiddelen voorzien en op Hollandsche schepen naar Batavia verzonden werden. Zoo werden door zijnen invloed de Franschen beschermd en de Amerikanen gered, en op menige bladzijde van zijn werk vindt men deze menschkundige bedoelingen der Japanners ten volle bevestigd. Het ridderlijk eergevoel dezer fiere natie pleit te veel voor hare hoffelijkheid, dan dat zij zich aan lafhartige moorden van vreemdelingen zou schuldig maken, vooral van de zoodanigen, die door zeegevaar en ongelukken, in eenen hulpbehoevenden toestand, op hare kusten geworpen werden. Het Japansche Gouvernement heeft zich daaraan ook nimmer schuldig gemaakt; integendeel, het heeft door bemiddeling der Nederlandsche Regering, de overige Europesche mogendheden doen te kennen geven, dat die verordening zijnerzijds volstrekt niet is opgeheven. Het is niet te ontkennen, dat de Japanners den schipbreukeling afsluiten, opdat hij geen oog op hun land, cultuur en binnenlandsch verkeer zou slaan, maar zij zullen hem daarbij nooit beleedigen, mits hij zich volkomen aan dien maatregel onderwerpe; in dat geval wordt hij alsdan op eene wijze verzorgd, die men bij tallooze Christenvolken vergeefs zou moeten zoeken.
Wat verder de handelingen en den invloed van den heer Levyssohn op de Japansche aangelegenheden nog gunstiger doet onderscheiden, is de invoering der koepok-inenting.
Na die bewerking als heilzaam en noodzakelijk te hebben aanbevolen, werd hij, op last der Japansche regering, daarin op eene heusche wijze niet alleen onder- | |
| |
steund, maar ook door de policie-maatregelen van den Gouverneur van Nangasaki dermate bijgestaan, dat zulks menig Europeesch Gouvernement zou beschamen. Gewigtige gebeurtenis inderdaad! die misschien den grond kan leggen tot eene toekomstige omwenteling in het Japansche gebied en de mogelijkheid kan doen gissen, dat na verloop van jaren zijne afgeslotene kusten door den Japanner ner zullen opengesteld, en de havens des keizerrijks voor iedere handeldrijvende natie toegankelijk kunnen worden. Te regt mag de heer Levyssohn dus zeggen: ‘Ik ben in staat uit persoonlijke ervaring op mijne gedane hofreize naar Jedo in 1850 hier bij te voegen, dat de vaccine zich werkelijk op de eilanden Kioesioe en Nippon op onbegrijpelijk spoedige wijze heeft uitgebreid, zelfs is het mij gebleken, dat in het afgelegenste gebergte, de inënting met koepokstof werd bewerkstelligd.
‘Bij de overweging van de beteekenis der invoering van de vaccine op Japan komt men tot de slotsom, dat de gevolgen hiervan van vrij meer belang kunnen zijn, dan men oppervlakkig zou kunnen denken. Immers is het aan de sterfte door de kinderziekte vooral toe te schrijven, dat de bevolking in dit land, sedert eeuwen op gelijke hoogte is gebleven, niettegenstaande het verbod om het land te verlaten. Andere epidemiën hebben er niet bijzonder geheerscht. Door het ophouden van de kinderziekte, zal de bevolking merkelijk vermeerderen, en zal de wet des lands eenmaal voor de wet der natuur moeten wijken, en men hierdoor de Japanners, in vervolg van tijd, het spoor der Chinezen zien volgen, om hunne haardsteden te verlaten en elders hun bestaan te zoeken. Welligt zouden dan gelijk vroeger, Japansche hulptroepen in Indië niet vreemd zijn.’
Belangrijk is de verzameling van officiële stukken, berigten en vertoogen over de nadere pogingen tot handelsaanknooping en de tegenwoordige onderneming der Noord-Amerikanen naar Japan. Voor een gedeelte is deze gebeurtenis ons reeds uit de dagbladen bekend. Dewijl zij tot de geschiedenis van den jongsten tijd behoort, behoeft zij geene bijzondere herinnering. Alleen het vertoog uit den New Yorck courier and enquirer van Maart 1852, wat in deze bladen in zijn geheel is overgenomen, doch verschillende teregtwijzingen behoefde, wegens de vermeende onregtvaardigheden, jegens de Amerikanen gepleegd, draagt den stempel van volkomene onbekendheid met een land en met eene natie, aan welke men veeleer bewondering en hoogachting verschuldigd is, dan dat men haar aan miskenning en verguizing zou blootstellen. Men moet deswege den Schrijver zeer verpligt zijn, het tegendeel door grondige bewijzen te hebben aangetoond. Maar de Amerikanen hadden een voorwendsel noodig, om hunne expeditie tegen Japan te regtvaardigen, welke echter even zoo zeer zal mislukken, als de pogingen van andere volken daar mede schipbreuk geleden hebben.
Onze dagbladen intusschen hebben dan ook bij voorraad de verzekering gegeven, dat de Vereenigde Staten van alle pogingen van geweld hebben afgezien, maar dat hun bestuur de beslissing van dit vraagstuk aan de tusschenkomst onzer hooge regering zou opdragen, ten einde langs eenen diplomatieken weg, ware het mogelijk, hun doel te bereiken. En hiervan vinden wij almede het bewijs in de nota van Maart 1851, die door onzen gezant te Washington aan den minister van Buitenlandsche Zaken der Vereenigde Staten gerigt en op blz. 124
| |
| |
dezer Bladen in zijn geheel overgenomen is; houdende hoofdzakelijk de verzekering, dat aan de schipbreukelingen de noodige hulp in zoodanigen toestand zal worden verstrekt; dat het Nederlandsch gouvernement uit naam der Japansche regering, verzocht werd, daarvan aan alle mogendheden kennis te geven en dat, ofschoon het uitsluitingsstelsel geenszins was opgeheven, het Nederlandsch gezantschap niettemin in last had, de regering der Vereenigde Staten van bovengemelde daadzaken kennis te geven.
Uit de verdere aanteekeningen kan men in de eerste plaats vernemen welk eene gezindheid de Japanner voor de wetenschappen koestert, en in de tweede plaats hoeveel prijs men stelt op de Hollandsche wetenschappelijke litteratuur. Teregt merkt de Schrijver derhalve aan, hoe oplettend de Japanners op vorderingen van kunsten en wetenschappen zijn, en zij dus waarlijk den naam van onbeschaafden barbaren niet verdienen, dien men hun zoo gretig naar het hoofd werpt. Integendeel de Japanner heeft door zijne eigenaardige bedaardheid, beleefde manieren en lust tot onderzoek zulk een takt ter vermeerdering zijner kennis, dat men - om mij slechts tot de geneeskundige wetenschap te bepalen - van hem geneeswijzen in Europa heeft in praktijk gebragt, die thans nog met veel vrucht aangewend worden en door de ondervinding geijkt, hunnen roem, in de gegevene gevallen, blijven bewaren. Wat de verloskunde betreft, zoo moet men haar wel in geene vergelijking brengen met den stand dezer kunst in Europa, maar niettemin de scherpzinnigheid der Japansche geneeskundigen bewonderen in sommige der vragen, die onder anderen door Mima Zunzo aan den heer Von Siebold over de geheele uitgestrektheid van dien tak der geneeskunde gerigt werden.
Als zeer belangrijk mag men het Bibliographisch Overzigt over Japan beschouwen. Die rubriek behelst eene volledige opgave van het meest wetenswaardige, wat in Europa en Indië omtrent dat rijk is in het licht verschenen. Het moet den Schrijver eene onbegrijpelijke moeite gekost hebben, deze verzameling van geschriften en werken bijeen te brengen. Zij verdient niet alleen aanbeveling, maar tevens eene bedaarde nalezing. Hierdoor zal men al de merkwaardige nasporingen leeren kennen, waardoor de Jezuïeten zich zoo verdienstelijk jegens de wetenschap hebben gemaakt. Aan hunne geschriften toch, zijn wij de eerste kennis van dat afgesloten gebied verschuldigd, hebbende zij den grond gelegd voor al de wetenswaardige bijzonderheden, die in later tijd door de Nederlanders bekend gemaakt zijn, en waarin de Beschrijvinghe van het machtigh Koningrijcke Japan door Francois Caron (waarover onlangs in den Navorscher sprake was), geene onaanzienlijke plaats bekleedt. Evenzeer doet de Schrijver hulde aan de kennis en ervaring van Camphuis, aan wiens handschrift het groote werk van Kämpfer, de Beschrijving van Japan, zijn klassieken naam verschuldigd is. Een regtmatige lof wordt verder daarin toegebragt aan het achtbaar hoofd op Decima, Hk. Doeff, wiens Herinneringen uit Japan, in verband gebragt met de geschiedenis onzer onderdrukking en vernedering tijdens de Fransche overheersching ‘als een onvergankelijk gedenkstuk voor zijnen roem mag beschouwd worden.’
Om van den geleerden Von Siebold, die als Nederlandsch geneesheer aan de Hollandsche factorij op Japan verbonden was, en van zoo vele andere
| |
| |
Nederlanders niet te gewagen, wier verdiensten allezins op onze billijke hulde kunnen aanspraak maken, zoo mag ik ten slotte den Schrijver dezer Bladen over Japan niet vergeten onder diegenen te noemen, wiens jongsten arbeid de lof toekomt, van bij zijne nederigheid eene mate van kennis in handelszaken en wetenschap te voegen, die hem bij onze regering hoog doet aangeschreven staan. Niet onduidelijk is dit ook door onzen geëerbiedigden koning erkend, hebbende Z.M. hem de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw als een onderscheidingsteeken toegewezen; eene onderscheiding, die slechts twee zijner voorgangers, namelijk Hk. Doeff en J. Cock Blomhoff, als opperhoofden van den Nederlandschen handel in Japan, heeft mogen te beurt vallen.
Hoe vlugtig de schets van dit werk moge zijn medegedeeld, dat inderdaad een veel uitgebreider verslag waardig was, dan van de redactie eens tijdschrifts kan worden gevergd, zoo meende ik hiermede eene hulde te moeten toebrengen aan onze natie in het algemeen, maar vooral aan diegenen onder haar in het bijzonder, welke, afgesloten van allen maatschappelijken omgang, zich voor onze belangen op zulk eene wijze onderscheiden hebben, dat wij, tijdgenooten, te regt op hunne pogingen tot behoud van onzen handel en vertegenwoordiging onzer nationale belangen trotsch mogen wezen.
Het eiland Decima worde nooit uit ons geheugen gewischt. Immers hierop is de grondslag onzer onafhankelijkheid gevestigd gebleven; daar is het ware standbeeld voor den Nederlandschen invloed op het verre Oosten opgerigt, ongerept aan de nakomelingschap overgeleverd, alwaar het, wij hopen zulks, zich in het schitterend zinnebeeld onzer vlag, met eene onbevlekte eer zal mogen staande houden.
I.G.V.
|
|