vorderden heeft het ook weinig aanlokkelijks, omdat hij er niets nieuws en verrassends in zal aantreffen, niets dat op de geschiedkundige ontwikkeling der natuurwetenschappen betrekking heeft, die hier alleen stelselmatig worden voorgedragen. De Physica en Astronomie worden ieder in ruim 100 bladzijden afgehandeld, de Chemie en Mineralogie zijn meer uitvoerig uiteengezet, evenzoo de Botanie en Zoölogie. Het ligt buiten ons bestek en buiten den aard van ons meer bepaald letterkundig tijdschrift, den inhoud van deze afdeelingen in het bijzonder na te gaan, anders zouden er vele onnaauwkeurigheden en onbestemde bepalingen in aan te wijzen zijn. Het werk is met platen versierd, die veel ter opheldering van den tekst bijdragen; doch soms tot verwarring aanleiding zouden kunnen geven, zoo als fig. 39 van de Astronomie, waar de namen onder de karakters
der hemelteekenen verkeerd geplaatst zijn, zoodat men nu hier den naam van den Ram in plaats van onder Maart, onder het teeken van den Stier in April geplaatst vindt, waardoor alle hemelteekenen van den zodiäk of dierenriem een maand schijnen terug te staan; terwijl zij in den tekst juist worden aangegeven. Ofschoon wij veel goeds in een kort bestek over de verschillende natuurwetenschappen bijeengetrokken vonden, leverde het geheel niet zoo veel bijzonders op, dat wij niet elders zóó en nog beter, in de leer- en handboeken die reeds in onze taal bestaan zouden kunnen vinden, waarom wij moeten betwijfelen of men aan de vertaling van Schoedler's Boek der natuur wel eene zoo groote behoefte had. Waren alle platen zoo klein van afmeting en onduidelijk van voorstelling als No. 1 en 11 van de Astronomie, de beide regtstandige helften van den Sterrenhemel verbeeldende, zij zouden gevoegelijk weg kunnen gebleven zijn, om den prijs van het werk niet noodeloos te verzwaren.
De redevoering van Dr. J.H. van den Broek, de verdienstelijke vertaler van de Sporen van de Geschiedenis der Schepping, uitgesproken voor de leden van het natuurkundig gezelschap, over den spheroïdaal toestand der vochten op verhitte, gloeijende en gesmolten metalen is eene monographie, die over eene merkwaardige eigenschap van het water en andere vloeistoffen handelt, welke met vreemde en indrukmakende verschijnselen gepaard gaat; maar die tevens ook als uit het dagelijksch leven is genomen, waardoor de kennis der daarin behandelde zaken voor het algemeen publiek van belang kan genoemd worden, uithoofde van de dadelijke toepassing daarvan op de stoomwerktuigen, de beweegkracht der machinerie voor fabrieken en middelen van vervoer.
Het is bekend, dat het water, door de vermindering van warmte op eenen zekeren graad tot een vast ligchaam overgaat, dat wij ijs noemen, en dat het daarentegen door zekere maat van hitte in een dampvormigen toestand komt, dien wij stoom noemen, een vierden vorm kan het nog aannemen, dien van bolvormige korreltjes, als men het plotseling met gloeijende metalen in aanraking brengt, dit is de zoogenoemde spheroïdaal toestand der vochten, die zeer merkwaardige eigenschappen bezit, welke men in deze redevoering uitvoerig en duidelijk vindt uiteengezet, zoodat zij eene belangrijke bijdrage tot de nadere kennis der natuur kan genoemd worden.
Wij zijn van gevoelen, dat zulke verhandelingen over bijzondere eigenschappen der ligchamen, en andere belangrijke verschijnselen die zich in de natuur kunnen opdoen, meer kunnen medewerken