meest overwegend belang is. Maar ook aan de zijde der onderwijzers zal de tijd te kort schieten. Of hoeveel uren zal men wel voor die oude aardrijkskunde moeten afzonderen, daar men toch immers met pas aangekomenen niet voegzaam over de begrippen der wijsgeeren ten aanzien van de gedaante der aarde enz. zal kunnen spreken. Veel van dat alles beschouwen wij ook, ronduit gesproken, als nutteloozen ballast voor hunne onsterfelijke ziel.
Wij verbeelden ons, dat de heer van der Kloes eenigzins in drift opstuift en vraagt: welk een armzalig denkbeeld hebt gij wel van degelijke behandeling der klassieke letterkunde, als ge niet inziet, dat met behulp van onze tabellen een licht opgaat over honderde plaatsen bij de Ouden? Duid ons phlegma niet ten kwade en duld, dat wij u vragen, hoeveel van die plaatsen de jonge lieden ter behandeling krijgen en hoeveel er verloren zou zijn, als zij sommige daarvan door de onkunde van den onderwijzer niet dadelijk begrepen. O ja, wij weten zeer wel, dat eene volledige kennis alle onkunde buitensluit, maar waarlijk, de omstandigheden in aanmerking genomen, dan houden wij voor het tegenwoordig onderwijs alleen dat voor eene degelijke behandeling der oude letterkunde, die haar aanwendt als een middel bij uitstek voor de logische ontwikkeling van den jeugdigen mensch, als een middel tot vorming van zijn smaak, als een middel tot versterking van zijn godsdienstig geloof. Wij zijn van oordeel, dat de literatoren, die van alle kanten worden bedreigd, door in overeenstemming met dit doel zich zooveel mogelijk aan de grammaticale interpretatie der Ouden te houden, het minst terrein zullen verliezen en de grootste weldaden aan de maatschappij zullen bewijzen.
Keuren wij dan de uitgave van deze tabellen af? Volstrekt niet! Wij zeggen er dank voor en wenschen ze in handen van iederen onderwijzer, wij wenschen ze ook als geschenk te zien uitgereikt, of als een nuttig werk aangeprezen aan verdienstelijke jonge lieden, die bijzonder door de Oudheid worden aangetrokken. Maar als handboek voor de leerlingen verlangen wij ze bepaald niet, omdat de mogelijkheid ons niet blijkt, dat ze ook onthouden worden, of zoo wij ons al daarin vergisten, omdat wij er het nut niet van inzien.
Overigens achten wij het bezit er van niet overtollig, zelfs niet na de verschijning van Forbigers handboek, onlangs te Leyden uitgegeven. Tabellen spreken duidelijk en deze zijn met groote naauwkeurigheid ingerigt en met eene gemakkelijkheid voor het gebruik, die allen lof verdient. Nu tien jaren geleden gaf Forbiger het eerste deel uit van zijn Handbuch der Alten Geographie aus den Quellen bearbeitet, dat nog door twee deelen werd gevolgd, maar de toets van die tien jaren heeft bewezen, dat Forbiger in de oude aardrijkskunde een waardig opvolger is van mannen als D'Anville, Rennell, Gail, Mannert enz. en dat hij met ongeloofelijken ijver zich ten nutte heeft gemaakt, wat door latere ontdekkingen of verbeterde interpretatie der Ouden is aan het licht gebragt.
C.