| |
| |
| |
Duitsche en Zwitsersche brieven.
Impressions de voyage.
I.
Eene vraag zonder antwoord. - De Alpen. - Natuurhonger en dorst. - ‘Te Deum’ in stilte. - Steen en geen steen. - Oorspronkelijk element. - Anticipatie-genot. - Eene boosaardige, mislukte vergelijking. - Een Douaniers-voorpost - Kehl. - Politieke onschuld. - Een geweldenaar. - Tabaks-nood. - Peperdure cigaren - Twee soorten van recensenten. - Een blik op den Rhijn. - Stoomboot-lijden en vreugde. - Oude bekenden: graauw, groen en hoog. - Emmerik. - De Pruissen en een Javaan. - Een monnik in lange kleêren. - Preekheeren-kruis, en kleinere editiën. - Keulen bij nacht. - Afhankelijkheid van den reiziger. - Onvoltrokken huwelijk van den Dom. - Menschen- en rivieren-poëzij. - Van Bonn tot Bingen - gecrayonneerd. - De reizenden op de Goudrivier. - Leve de Badensche stoom vulkaan! - Twee ijzeren armen - west- en zuidwaarts. - Straatsburg.
Straatsburg, Augustus 1852.
Waarom gij mij uitgenoodigd en aangemoedigd hebt, om wederom reisbrieven te schrijven, en u rijp en groen, door elkaâr, uit den vreemde te zenden, moogt ge zelf weten en verantwoorden, waarde vriend! ik ben er geheel onschuldig aan. - Daar ik nu begonnen ben, is het een ‘fait accompli,’ en ge zult, waar tijd en lust aanwezig zijn, Reisebilder, Impressions de voyage, voor u zien. - Als ge, vóór twee jaren, uw geduld niet verloren hebt, van Elberfeld naar Baden-Baden, hoop ik dat ge dat kostelijk ding, om mijnentwil, zult behouden, van Arnhem naar de Alpen. - Naar de Alpen! Ge weet hoezeer ik juichte en jubelde toen de reis daarheen voorgeslagen en bepaald werd. - Ik werd rood en bleek van vreugde, toen de gedachte aan Zwitserland, op eens, als eene Madonnaverschijning, voor mij stond - ik heb tot heden toe, onafgebroken gedroomd van ijsselijk hooge, onbereikbare bergtoppen, met sneeuwvracht beladen, van hemelhooge donderende lawinen, afgronden, gemzenjagers, dan weder van Chalets, Kuhreigen - en watervallen. - Wanneer eens die liefde tot de natuur, die onverkoelde, steeds klimmende neiging, om met bosschen, bergen, rivieren, wolken en vergezigten, op den meest intimen voet te converseren - is ontwaakt - dan is hier geen beteugelen meer. - Hoe het komt, weet ik niet, maar uw vriend is ten dezen opzigte, onder een bijzondere ster, met een helm, geboren - een echte natuurdweeper, zoo goed en kwaad als er een is, - de schepping is mij Charlotte, en ik tegenover haar Werther, zonder gevaar van doodschieten, wèl te verstaan. - Zwitserland, - de Alpen, - een blik dáár op het reuzenwerk der almagt van Hem, die in het groot kapitaal letterschrift van bergketens Zijn naam heeft geschreven, den onuitspreekbaren naam! - Waarde vriend! mijne ziel hief een behoorlijk ‘te Deum laudamus’ aan, toen ik in het reiskleed stond, met mijne, u bekende, lieve reisgenooten, met Bädekers, die
Schweitz, en de Rhijnkaart op den bundel jassen geschnallt, en vriend van Sendens Alpenrozen in den koffer. - Somtijds komt het Adamskind in den vreemdsoortigen toestand, dat hij werkelijk hongert en dorst (niet naar de geregtigheid), maar naar de natuur: ver, ver heen, - ergens heen, dáár, waar God en niet de mensch meer spreekt; waar de ‘lieden’ de schepping nog niet ver- en om- en misbouwd hebben; waar de natuur de kunst onder de armen grijpt; waar geen steenen huizen, steenen menschen, steenen beginselen, steenen sluizen zijn -
| |
| |
met één woord, waar het kind dezer aarde in zijn oorspronkelijk levens-element - als de vogel in de lucht, en de visch in het water, terugkeert, en daar plast, en vliegt, en plompt, en zweeft, en alle krachten ontwikkelt, zoo ongegêneerd, dat het een lust is om aan te zien. - De gedachte aan en de blik naar Zwitserland deden mij van eene heilige vreugde nu en dan trillen; ik heb er mij met geslotene oogen een eigenaardig voor-genot uit geschapen - maar later meer daarvan, als wij werkelijk een half dozijn Alpen of consorten onzen heilgroet hebben gebragt. - Wij zijn nu nog in de verwachting der dingen, die komen zullen, deze zijde van schuldeloos genieten is niet de minste: - 't is de poëzij van het reizen, de profetie van eenen buitenlandschen togt - het maag-elixir om den honger op te scherpen - maar - wacht even - dat is een goddeloos beeld en vergelijking, in ons afschaffend en matig vaderland - haal die booze regels spoedig met uw pen door, mijn vriend! - Ik heb hier te Straatsburg waarlijk niet aan uwe genootschappen gedacht.-
Zoo ver zijn we, heden morgen, gelukkig over water en land, altijd per vuur en damp, over buigzame Rhijngolven en onbuigzame rails gekomen, behoorlijk voortgedreven en geschud, en te Kehl, de geweldige douaniers-voorpost van het merkwaardige Straatsburg, geïnspecteerd; het signalement der paspoorten, met onze onschuldige, Nederlandsche, baardelooze, aangezigten en gelaatstrekken vergeleken, - totdat men ons van Germaansch op Fransch-republiekeinsch grondgebied heeft gelieven door te laten, wel en deugdelijk overtuigd, dat wij N.N. niet behoorden tot de geheime agenten van den graaf de Chambord; niet tot de booze Orleanisten; niet tot de neefjes of achterneefjes van vriend Thiers of Mazzini. - We hadden ook gezorgd, om, onder de handen, en het mes der Fransche douane, geene petits Napoléons in den koffer of in den nachtzak (beter dagzak) mede in te smokkelen - geen Corsaire of Times - we stonden, even zoo onschuldig, te midden der reizenden, in het Kehlsche douaniers-gebouw, als schapen en lammeren - die niet eens blaatten - maar - o wee! - een verborgen dwingeland, een reusachtige, onzigtbare gensd'arme overviel ons eensklaps, te midden der geopende kisten en koffers, waar al de dag- en nacht-partikulariteiten der heeren- en dames reizigers, als met beschroomde, en blozende troniën, aan het licht moesten komen - die dwingeland - is - de regie! die barbaren, met hunne groote baarden - echte Longobarden - en roode, wijde broeken (daarover later) hebben onze dierbare, wel ingepakte manilla's, met onheilige handen aangegrepen, betast, beroken, geteld, gekeurd, en zoo wat bekeurd - het gelukte ons evenwel, om dezen reisleeftogt aan hunne griffioenen weder te ontweldigen - hoewel ik u plegtig verzeker, dat we, op onzen kleinen Zwitserschen togt, ongehoord dure cigaren hebben gerookt - dit a gouverno
voor alle reizende en rokende Nederlanders, die ooit met hunne ligchamen en goederen, te Kehl, nabij Straatsburg, worden afgeladen, en zoo onmenschelijk - gerecenseerd - alsof ze op eens stonden midden onder de ontembare redacteuren en medewerkers - aan den Nederlandschen Gids of Tijdspiegel met consorten, te veel om hier te noemen.- Gij zult mij veroorloven, dat ik u vooraf nog iets vertel van onze Rhijntogten, weinig slechts, omdat er reeds zoo geweldig veel over verteld, geschreven en nage- | |
| |
schreven is, en gij, als het u in het hoofd kwam, onze vorige reisaanteekening hier kunt vergelijken. - Wij verzekeren u, dat de Keulsche boot nog even traag als in vorige jaren opwaarts werkt; dat het even vervelend en afmattend is, om van Arnhem tot aan de oude Bisschopsstad, van 6 ure 's morgens tot 1 ure des nachts voortgestoomd te worden; dat te Emmerik de beleefde Pruissen zich met koffer en kist, naar 's lands wet, nog steeds lang genoeg onledig houden, en de inspectie gewoonlijk zonder groote schade afloopt, - alles echter met uitzonderingen, - want we hadden eenen braven Oosterling mede aan boord, die wel belast en beladen was met Javaansche producten: breek- en eetbare, - bij ons wel bekend - minder bekend echter bij de Pruissische douanen - en nu ziet, onze mede-reiziger werd, door zijne talrijke kisten en Oostindische foudralen gevolgd, in plegtigen optogt, naar het bureau gedeporteerd - de oogen van de Pruissische adelaars hebben al de overzeesche producten beschouwd en gekeurd - voor onze waarde Pruissische broeders eene bijdrage tot de kennis der Indische natuurkunde en nijverheid, - daarop zijn man en goederen, na behoorlijke afbetaling van inkomende regten, weder ingescheept, en tegelijk met deze een zwarte monnik, die ons te Emmerik, aan den wal, reeds in het oog viel - in een zwart grof gewaad, met geweldigen rozenkrans op zijde, gepaternosterd, en daaronder een zwarte pantalon en laarzen - altijd beter,
bij het ongestadige weder, dachten we, dan de bloote beenen in de sandalen, - 't is echter zeker niet naar de oude kloosterorde - evenmin dat onze waarde Hervormde predikanten - die niets met de monniken gemeens hebben - het gedistingueerde steekhoedje met lange broek en glimmende laarzen hebben durven vereenigen, - immers mede, zegt men, eene mésalliance der negentiende eeuw. - Wij zagen op de boot te Bonn, een' zeer zwaarlijvigen, minzamen, deftigen dom-of preekheer, die eindelijk den zorgvuldig digtgeknoopten geestelijken jas opende, en ons op de borst een zwaren, gouden ketting met een verbazend groot gouden kruis liet zien - een echt dégelijk ridderteeken, dat den reeds bejaarden geestelijke niet ontsierde, en ons met een zeker medelijdend mededoogen aan de kleine nationale kruisen herinnerde, miniatuurkruisjes, waarmede wel- en ongeestelijken verschijnen, maar niet altijd onder digtgeknoopte overrokken. - Verder verzekeren wij u, dat een nachtelijk bezoek te Keulen, na middernacht, let wel, in de sombere, verlatene, spookachtige, middeneeuwsche straten, volstrekt geen poëzij ontwikkelt, nog minder als de logementen - 't spreekt van zelf - allen reeds overbezet of gesloten zijn, en uwe eerste, noodzakelijke, afgebedene nachtrust geheel afhangt van de luim en de menschelijkheid van eenen slaperigen akeligen Herr Kellner, die tot zoo laat in den nacht nog aan de half geopende deur staat te knorren en te brommen, als een Cerberus, en wachten moet of er nog een verloren reiziger met pak en zak door de duistere straat komt aandraven, die om hulp schreeuwt. De groote Dom te Keulen staat nog steeds, even als het groote Germaansche rijk, op eene vereeniging met de tweede wederhelft te wachten - het huwelijk tusschen de twee steenkolossen is nog niet gesloten. - Wij bragten der grijze Bisschopsstad reeds zeer vroeg onzen afscheidsgroet, en waren niet weinig verheugd, toen het snorrend en
gonzend en dampend wateruurwerk en vuurwerk ons langs de zeven- | |
| |
tigmaal zevenmaal beschrevene, en bezongene, en geteekende, en geïllustreerde Rhijnoevers naar Manheim zoude brengen. - Naauwelijks hief het Zevengebergte de kruin voor onze blikken omhoog, toen de fashionable manschap (ook vrouwenschap) op de boot, de Tomblesonsche slangenvormige Rhijnkaarten opende, - gij weet, dat de Vorst der stroomen, even als alle menschenkinderen (Nero, Cromwell, Robespierre, en een paar dozijn canailles uitgezonderd) zijne poëtische, vriendelijke zijde heeft - en dat men van Bonn tot aan Bingen - achter elkaâr- een opvolging, een klimax van uitroepingen verneemt, in alle tongen en talen der wereld: - ‘c' est beau ça’ - ‘beautiful, upon my soul, beautiful indeed, splendid’ - en wij ook al weder met ons oud woordje: - ‘mooi!’ somtijds: ‘heerlijk!’ - Wij hebben u weder gezien, hoewel niet beklommen, oude, onbewegelijke Drachenfels, in uw somber, bruinzwart kleed, en den bouwval op uw kruin - vriendelijk Nonnenwerth, waar de kloostergelofte door het bordengerammel der Kellner eens is vervangen, maar nu doodsch en verlaten, alsof de schimmen der monniken en nonnen zich willen wreken op de ontheiliging.- Magtige, indrukmakende Lurley, met uw doorschijnende wolkenkap, waar de rivier zich ombuigt en als zamenwringt, als een bergmeir, en de echo van het miniatuurstoomboot-mortier altijd mislukt, - oude weder opgelapte en altijd verlatene bergsloten, ter liefelijke herinnering aan den Germaanschen bandieten-tijd, waarbij een dosis bloedig veemgerigt en wat toekruid van ridder-heldendaden, en eene sauce piquante van burgtheeren en burgtvrouwen, à la Walter Scott toebereid, behooren. - Welkom, Muizentoren te Bingen, die, zigtbaar, dezer dagen weder is opgeknapt, en met versche kalk gevoegd, om de reizigers en de stoomboot-liefhebbers niet te leur te stellen, en Bisschop Hatto voor de
onsterfelijkheid te bewaren. - Wij hebben de wijnranken, en den Apollinarisberg, de stoomslepers, deze Nederlandsche water-Herculessen, weder gezien - de kleine stoombootvloot, die op en af, ook in dezen schoonen, warmen zomer de natiën door elkander werpt, en bovenal de heeren en dames Britten van de krijtbergen naar de Rhijnbergen voert, waar men, gelukkig, den Lord van zijn schoenmaker, en den baronet van zijn pachter niet wèl kan onderscheiden. - Altijd weder de oude heerlijke Rhijn, de levensbron, de groote Aorta, borstslagader voor het beschaafde Europa: de goudrivier, vol goudkorrels, in den vorm van Louis d'or, Guinje's, voor de prachtige, bevolkte hôtels, voor de welgevleeschde, ongemeen fatsoenlijke heeren logementkoningen, en voor de stoombootmaatschappijen, en voor de kohorten der gedienstige dragers en hulptroepen, die uwe reisgoederen, even als voorheen, met een geweld, als een Oom en Neef Napoleon, de groote en kleine (wees gerust, we zijn nog niet te Straatsburg)!! vermeesteren. - Alles weder ter loops gezien! - Hier bragt ons de onvermoeide Badensche vulkaan, over Manheim, Heidelberg, en langs den sierlijk gebogen Taunus, - verder, verder, - elke vernieuwde stoomkracht een eind nader tot de Alpen, waar we echter nog niets van zagen, - maar, daarentegen de Voghesen - en nu werpen we u het eerste blad toe, in vrolijke stemming, gehuld in een quasi-republiekeinschen dampkring,-te Straatsburg, dáár, ter linkerhand, de ijzeren arm, die u naar Parijs, naar den president, en naar
| |
| |
de volksfeesten, binnen tien uren overzet en heenblaast, ginds, zuidwaarts, een tweede arm die u opneemt, en gemakkelijk te Basel plaatst. - Wij zullen hier even - pleisteren - ten minste eenige merkwaardigheden bezien, - daarom verwacht in een eerstvolgenden brief - volstrekt geen landschap bij zon- of maanlicht, - maar een stadsgezigt, zoo goed en kwaad wij u dat kunnen schetsen, - later zal u, hopen wij, van het blad papier, een frisschere berglucht tegenademen. - Heil en vrede u toegewenscht, van
Uwe vrienden,
Spiritus Asper en Lenis.
| |
II.
Stadsgezigt. - Vier merkwaardigheden. - De ganzenlever Europeesch eigendom. - De hemel en het gehemelte. - De Munster. - Kerkbezoek. - Spierkracht der kunst. - Bronzen kracht in de steenen. - Durven en volvoeren. - Een inwendige harmonie. - Avondlicht. - De kerkwachter. - Ontstemming door de wonderklok. - Mechanieke marionetten. - De eeuw en de sekonde. - Saturnus gedwee gemaakt. - De amphibie. - Parijs in zusterlijke liefde. - Fransche stempel. - Kok en militair. - Bloedroode broeken en tallooze dakvensters. - Twee standbeelden. - Nationale ergerlijke laauwheid. - Guttenberg en Coster. - Onverdragelijk wereldburgerschap. - Eene graftombe. - De kunst, als taal en zegepraal. - Marmeren draperie en de vingertoppen. - Marmer-spraak. - Andere standbeelden! - Een hoed in de oogen. - Oom en neef te Straatsburg. - Een dubbele ontvangst. - Reisroute.
Straatsburg, Augustus 1852.
Een stadsgezigt hebben we u beloofd, en de kroon van den Elzas verdient om meer dan ééne reden onze opmerking. - Straatsburg is eigenaardig bekend, we zullen niet zeggen beroemd (lees: befaamd) geworden, door heterogene, ongelijksoortige zaken: - de twistappel van vorsten, kabinetten en legers, onder de Fransche Lodewijken, - vergelijk de geschiedenis, de onvergelijkelijk schoone, eenige Munster of Domkerk, - de nog veel meer beroemde pâtés de foie gras, - waardoor de gans thans hooger waarde bereikt, dan eenmaal bij het kapitool te Rome. - Het monument van den maarschalk van Saksen, - en eindelijk de geschiedkundige herinnering aan den tegenwoordigen hoofdbestuurder der zoogenaamde Fransche republiek, - die eerst te Straatsburg gevangen genomen - later, zeer onlangs weder te Straatsburg volgens het regt der wedervergelding is ontvangen, met vreugde en pracht gehuldigd en onthaald. - Inderdaad, vooreerst merkwaardigheden genoeg. - Reeds is de wereldberoemde ganzenlever een voldoend creditief voor de bloeijende stad der negentiende eeuw; als de dichter Burger beweert dat de ganzenschacht de wereld regeert, plaatsen wij er de kostbare, witte terrines nevens, die immers, met, en even als de Oude en Nieuwe Testamenten, en de rum en de jenever, tot in Noord-Amerika, tot in Australië, tot in Hong Kong zijn doorgedrongen. - Wij beweren, dat er geen enkel gedierte op aarde is, 't welk op het allesbeheerschende smaakorgaan eene zoo volstrekte zegepraal heeft behaald, als de onsterfelijke gans in den Elzas. - Eene wijsgeerige beschouwing der tallooze terrines leert u dadelijk, hoeveel de mensch, de burger der hemelen, aan zijn gehemelte ten koste legt, als eerst de ziel behoorlijk is verzorgd: dit brengt ons dadelijk, als door natuurlijken overgang, om met u, de Munster-kerk te bezoeken; voor de reizenden zijn de kerken in de grootere steden, wat de bergen in het landschap zijn:
- men kan ze des noods beiden beklimmen, hoewel de kerk toch eigenlijk niet gebouwd is om beklommen, maar om inwendig gezien te worden. - 't Was reeds schemeravond, toen we ons eerste bezoek aan den middeneeuwschen reus bragten; gij kunt u den overweldigenden
| |
| |
indruk moeijelijk verbeelden, welken de buitenzijde van het gebouw op ieder moet uitoefenen. - De gothische bouwkracht is hier tot eene Herculische kunstspierkracht geworden, - alles, de ingang, de portiek, de daarboven oprijzende slanke kolommen, de nissen, de kant- en borduurwerken in steen, en bovenal de toren zelve, die, als men goed gemeten heeft, omstreeks 500 voeten hemelwaarts stijgt, - alles ontwikkelt eene ons te voren volstrekt onbekende grootheid en overmagt, - daarbij, de echt antieke, zwartbruine kleur der steenen en beelden,-het heerlijk en waarachtige brons der eeuwen, nog nimmer nagebootst, en dan de onvergelijkelijke stoutheid van opvatting, waar de gebogene, spitse, gothische hoofdvorm, met de spichtige kolommen, zich weldadig vereenigt, - en deze kolommen hooger en hooger, honderd en meer voet rijzen, altijd rijzen, en eindelijk, als op reuzenhanden den met kant en loofwerk geheel bezetten toren, als ten hemel heffen, zoo hoog, dat men schier moet zeggen: - ‘'t kan, 't mag niet hooger.’ - Er ligt in dezen kerkbouw zulk eene edele kracht, ongemeene eenvoudigheid en volmaakte harmonie, dat men in het onzekere blijft, wat hier meer bewondering eischt, - het ontwerpen van deze Domkerk, het durven en aangrijpen,- of later, het volvoeren en bewerkstelligen.- Als de voorvaders in de duistere middeneeuwen zooveel ziels- en ligchaamskrachten konden aantoonen en ontwikkelen in het bouwen van kerken, hopen we, dat het nageslacht dit erfdeel bewaart en erkent, al ware het ook voornamelijk, om die gelegateerde krachten tot nog hoogere, betere, en meer duurzame doeleinden aan te wenden. - Wij treden met u binnen, - en de inwendige kracht ontbreekt inderdaad niet. - Het hooggewelfde dak rust op de verbazend kolossale kolommen, als de hemel op eenige bergketens,-eene reusachtige, gekleurde rosette als vensterraam, wierp een flaauw licht door
den zwijgenden zuilengang,- in het midden, het schip der kerk, gelukkig geen beeld of versiersel, des te meer in de zij-kapellen, die de eenvoudige schoonheid van het gebouw niet verstoorden, en zich als verscholen, om den bouwmeester niet te kwetsen en te dwarsboomen, - het avondlicht, dat door de kostelijk geschilderde hooge vensters, als wegstervend nederzonk, en den geestelijken reuzenhof in een geheimzinnig duister hulde, vergrootte, verbreedde, verdubbelde al de vormen, - er lag iets dat meer dan plegtig was in dezen aanbrekenden kerk-nacht, onze stemming werd evenwel ‘omgestemd,’ (we beginnen reeds met eenige germanismen vertrouwd te worden) toen de vriendelijke, sierlijk uitgedoste Marguillier (kerkwachter) - met breede bandelier en staf voorzien, - ons de wereldberoemde wonderklok aanwees, die zich inwendig ter hoogte van 40 voeten, aan een der zijvleugels van den Munster verheft, - en aller oogen trekt. - Gij vindt hier eene complicatie van mechanische krachten en astronomische berekeningen, waarbij (zouden onze grootmoeders gezegd hebben) - ‘ons verstand stil staat,’ - maar wij zeggen zoo iets thans niet meer. - Ik beschrijf u dat kunstwerk liefst niet, - vooral niet de aardigheden der beeldjes: Christus, de dood, de Apostelen en de kraaijende haan, - die allen, bij het geheele en halve uur, en vooral op het middaguur, mechanische vertooningen en komplimenten maken, zegenen met de handen, slaan op een bekken, en kraaijen, enz. - 't Is wel heel raar en wonderbaarlijk om aan te zien, - doch,
| |
| |
een weinig kleingeestig, bovenal in eenen middeneeuwschen Dom - intusschen behage het u te weten en te gelooven, dat het astronomiesch uurwerk, de verschillende menschelijke tijdsbepalingen, als aan twee uitersten, aan twee polen heeft aangegrepen, en werkelijk aanwijst, - daar beneden kunt ge op den grooten hemelsblaauwen bol - de eeuw aangeteekend zien, - daarboven op het uurbord, de seconde, - beide worden hier naauwkeurig aan de tijdgenooten opgegeven:- een werktuig, dat slechts eenmaal om de honderd jaren beweegkracht ontwikkelt, - en een ander, dat u het zestigste deel van uwe kostbare levensminuut - voor-tikt! - Wat er tusschen in ligt, uur, dag, maand, jaar, zonnestand, eklips, sterrencombinatie enz. - alles, is hier vereenigd en als beveiligd - 't is vreemd - voor den sloopenden tijd zelven, die hier wordt aangekondigd en gerecenseerd - door de onbewegelijke, onverzettelijk vaste muren, waarop de oude zeissen van Saturnus zich afstompt, terwijl hij, als bij wijze van uitzondering en pligtpleging, het handenwerk der zwakke menschen schijnt te eerbiedigen. - Genoeg over de kerk en het wonder-uurwerk, neem, als ge iets meer wilt weten, uwen Goethe, en volg hem, als hij u met een diep kunstenaarsgevoel, den Straatsburger Munster beschrijft, in zijne Wahrheit und Dichtung. Negende Boek. - Welligt dat we later, op onzen terugtogt, nog eens met u, hier binnengaan, als ons tijd en gelegenheid wordt geschonken.
Wat nu de groote, drukke stad zelve betreft - zij is eene amphibie - half Germaansch, eene Elzasserin van geboorte-en voor de andere - de grootste helft - eene Fransche, republiekeinsche stedemaagd - en wat ze later, welligt spoedig, worden zal, weten we niet. - Parijs heeft haar zusterlijk aan den ijzeren-spoorweg-leiband genomen of geketend - als met een tooverslag, de vesting met hare ingebouwde pleinen en straten, en naauwe, vuile stegen, tot op 17 uur afstands, naderbij gebragt en genaturaliseerd - waardoor, 't spreekt van zelf, het Fransche levenselement, dat door mensch, dagblad, boek en kleed - en vooral door het militair - zietdaar de groote leus onzer dagen! - is ontwikkeld, wordt overgestort en overgestoomd van de Seine naar den Rhijn. - Ruime pleinen, statige, krachtige gebouwen, en allernoodzakelijkste trottoirs - waar is hier uw woordenboek, mijn vriend! vertaal maar eens dapper op! Hôtels, waar alles reeds, vooral sedert het laatste bezoek van den prins-president degelijk (ondegelijk) Fransch is geworden - de heeren Kellner als garçons - de kok bovenal, met zijn onsterfelijke kunst, het ameublement van dienende geesten, van beiderlei geslacht, de geregten, de soepen, - alles, een Fransche stempel op den Germaan - gezegeld en geregistreerd met den adelaar daarboven, en de versterkte stad behoorlijk gemeubileerd met een jeugdig Fransch garnizoen - vrolijke, aardige, heeren en jongens militairen, die echter, met hunne bloedroode wijde pantalons, voor ons oog eene allervreemdste vertooning maken - als gepatenteerde bloedkleur, kunnen we het roode laken volstrekt bij den krijgsman niet verwerpen of misprijzen, maar dan kleedt inderdaad een roode Engelsche soldatenrok veel beter dan dit ondergoed, met een schavotkleurtje. - Ongemeen gelukkig zijn de bouwheeren van Straatsburg, in het bewerken en voltallig maken - van dakvensters - elk dak heeft een half dozijn oogen - onder den schoorsteen, boven de
daklijst, staan die
| |
| |
venstertjes hooger en hooger, - mansardes, - en zoldervertrekjes, waar goede en kwade geesten - wonen - welligt altijd nog nader bij de aarde, dan bij den hemel.
Wat zullen we u van de beide standbeelden hier zeggen - van Guttenberg, - en Kleber, beide nog uit den eersten republiekentijd, blijkens de allegorische bijfiguren. Kleber, de Fransche Egyptenaar, eens Napoleons regterhand en regteroog, staat in eenvoudige houding, op de place-Kleber (wedachten hier aan het afgestemde Rembrandtsplein) en Guttenberg, in kolossalen vorm - met het attribuut van boekstaaf en blad in de hand. - Wij hebben echter, in verdelgende nationale geestdrift ontvlamd - deze maal, geene poging gedaan, om het standbeeld van dezen indringer, die onzen Coster den lauwer der uitvinding altijd wil ontrukken, van het pedestal af te werpen en te verbrijzelen - we hebben ons zelfs niet eens geërgerd, of boos gemaakt wegens dien diefstal - maar ons verheugd, dat men zich op meer dan eene plaats, in meer dan eene stad, met dankbare hulde, de emancipatie en ontginning der geesten van ons geslacht, sedert de 15de eeuw, door middel van onschatbare boekstaven erkent, als een algemeen eigendom der gansche beschaafde wereld, voor alle tijden, ook voor de onze, zoo als reeds zesduizendmaal is bewezen en gezegd.
En thans staan we met u, in de overoude, Protestantsche Thomaskerk, die zeer gemoderniseerd is, en vertoeven, om de beelden-beschouwing te bekroonen, voor de graftombe van Maurits van Saksen, welke een geheelen zijmuur der kerk - in meer dan betooverende schoonheid bekleedt, en beroemd heeft gemaakt. - Wij zijn het tamelijk spoedig eens geworden, dat de beeldende kunst hier op deze wijze haar toppunt bereikt - dat de kunstenaar hier helder, verstaanbaar spreekt tot de wereld, dat hij zijn gedachte, zijn gevoel, als in letteren van beelden-groepering - uitdrukt. - Hier is een levend schilderij van bezield marmer - de hoofdbeelden, vier in getal, maken een volmaakt geheel uit: - de geharnaste held, die, de marmeren (levens) trappen af, in zijn doodkist treedt - dan, het zinnebeeld van Frankrijk, eene onverbeterlijke wanhopende vrouwenfiguur, die den held met de eene hand tracht terug te houden, en met de andere naar beneden gekeerd, den dood wil afweren - en de dood zelf, in een marmeren lijkkleed gehuld, waarvan wij de plooijen met den vinger moesten onderzoeken en betasten, om ons te overtuigen dat hier geen bedrog plaats greep, en de steenmassa zoo week en buigzaam was gewonden dat ze het kleinste, geringste kreukje opneemt - dan weder aan den voet van het monument als tegenhanger van den gedrapeerden dood - een weenende Hercules, een beeld, Phidias waard-en als ge nu weder iets hooger ziet - de zinnebeelden der overwonnen volken, de arend, leeuw ('t geldt ons) het luipaard, als gebreideld door de hand van den held en aan de andere zijde de vlaggentrofée - met één woord, hier is de gedachte kunst, de kunst gedachte en beeld geworden. - 't Is hier eene taal, die uit de steenen, uit de beelden, uit de vormen, uit de opvatting spreekt - en deze is de kunst, de ware kunst in hare voleinding, hier smelt ze te zamen met de poëzij, en met de
welsprekendheid, en met de geschiedenis, en met het leven! 't Is de grootheid, de zegepraal der beeldende kunst, die geen tolk of dragoman behoeft: maar het
| |
| |
leven doet herleven - die denkt, gevoelt, spreekt en de oorspronkelijke kracht aan de schoonheid der vormen huwt; daarom laten we onze waarde, nationale, eenzame, meest altijd voorovergebogene, standbeelden in vrede. Deze blijven, al staat er naam en datum bij, zwijgende, doode, steenen afgietsels, - maar de groote, sprekende, aangrijpende gedachte, die hier geopenbaard is, veredelt alleen de kunst, - dat zij dan in vrede rusten, die slapende, liggende, of stokstijf staande, mannen en heeren uit den ouden tijd. - Als ge ooit de graftombe van Maurits van Saksen hebt bewonderd, door den beitel van Pigallo, schier eene eeuw geleden, getooverd, - ge zult op markt en plein onze nationale doode standbeelden voorbijgaande, den hoed diep in de oogen drukken, en u zoo spoedig mogelijk uit de voeten maken.
Eindelijk moeten we u bekennen, dat de vesting Straatsburg zulke verbazend groote, sierlijk aangelegde wandelingen bezit, besloten binnen de boosaardige redouten en kasematten, dat ge hier aan een geheim huwelijk tusschen Mars en al de tuingoden en -godinnen, Flora en Pomona mede, zult gelooven - de prachtige oranjerie, in slingerlanen geëncadreerd, waar eens Napoleon - de Oom wel te verstaan - met Maria Louisa vertoefde, om redenen, liever buiten, dan binnen de stad-terwijl onze gids, monsieur le commissionnaire, ons op een zeker punt even verzocht stil te staan, en daar in de verte de caserne aanwees, alwaar de president, ter zijner tijd, was gevangen genomen wegens zekere redenen - en toen ons verzocht even om te zien naar het schoone en breede gebouw der prefectuur, alwaar dezelfde president, in de warme Julijdagen 1.1., vorstelijk was ontvangen, en gelogeerd, en niet weder is gevangen genomen; - zulke geschiedkundige herinneringen zijn, alweder om zekere redenen, merkwaardig genoeg.
Wij staan gereed Straatsburg te verlaten, en ons, met een gloeijend verlangen naar de Alpen, zuidwaarts te keeren, - binnen wreinige uren brengt ons het ijzer, het rad, het vuur en de stoom, naar de Zwitsersche grenzen, - gij zult het voor heden met ons stadsgezigt voor lief moeten nemen, - weldra werpen wre u weder een paar bladen uit ons reisboek toe, naar alle menschelijke berekening uit Basel of Solothurn. - Wij bevelen u en ons mede aan alle goede geesten aan.
Uwe trouwe vrienden,
Spiritus Asper en Lenis.
|
|