| |
Een dichterlijke balling.
Victor Hugo, Napoléon le Petit. - Londres 1852.
Comment s'y prendre, puisqu'on ne peut apprivoiser cęs terribles pamphlétaires, pour briser du moins, entre leurs doigts, leur plume de fer? C'est de les tuer, ce qui serait plus tôt fait, ou ce qui serait peut-être mieux, selon nous, c'est de gouverner dans l'intérêt du pays.
timon, Livre des Orateurs.
Een merkwaardig boek wandelt Europa door, zoo als de geest van Hamlet, en roept met somberen toon: ‘Mark me, mark me!’ Zie en lees mij. - De magten der aarde hebben dat merkwaardige boek verboden, en afgewezen aan hunne grenzen; sommigen hebben het boek met afgrijzen verworpen; anderen met geestdrift
| |
| |
aanbevolen. - In Belgie heeft men een hoogleeraar met afzetting bedreigd, indien hij aan zijne kweekelingen nog meerdere bladen uit het boek voorlas - al was het slechts ter stijloefening. - In ons vaderland heeft men te kennen gegeven, dat men zeer ongaarne de vertaling van dat boek zoude zien, om redenen - en toch is het werk van den dichter-balling in veler handen, en wordt ook ten onzent - chez nous - zeer verschillend beoordeeld.
't Moet dus zekerlijk een zeer merkwaardig boek zijn.
Maar - 't is een ergerlijk schimp- en schandschrift, zegt en schrijft men; 't is een verwoede aanval van eenen half razenden demokraat, die, op eene ongehoorde wijze, eenen vorst aangrijpt, met scheldwoorden overlaadt, verguist, en van alle zijden vertrapt. 't Is een libel, zegt ge, - ergernis en schande voor den schrijver, de uitstorting eener magtelooze wraak, die het vorstelijk purper als aan flarden scheurt, en de gescheurde lappen, met bloed overdekt, aan Europa vertoont, met den grijnslach der hel op het gelaat, zoo zegt men.
Wat de hedendaagsche libellen, schoten schandschriften, het vergrijp tegen de koninklijke waardigheid betreft, verwijzen wij onze lezers naar de artikelen zoo en zooveel van het Lijfstraffelijk Wetboek, - en - en - naar een paar geschiedkundige anekdoten, aardigheden uit den ouden en nieuweren tijd, die wij zullen mededeelen. - Luistert even, als ge tijd en lust hebt.
Daar was eens een zeker wijsgeer, genaamd Socrates, en een zeker blijspeldichter, genaamd Aristophanes, - zij waren beide tijd- land- en stadgenooten, - en zeer verschillend van beginselen en zienswijze. - Aristophanes vond er genoegen in, om het Atheensche volk te vermaken en te laten lagchen. - Socrates vond meer genoegen, om het volk en zijne vrienden te onderwijzen, te veredelen. - Zoo hadden deze beide mannen hunne eigenaardige roeping, - en ziet, wat gebeurt er? - Aristophanes, de dichter, had een nieuw stuk gemaakt, de Wolken, - 't beviel regt goed, men applaudisseerde - en daarin (om eens regt in den tijd te grijpen) werd de persoon van Socrates ten tooneele gebragt, en van meer dan ééne zijde erg belagchelijk, bespottelijk voorgesteld; - dàt was de geest van dien tijd, en Aristophanes meende de goede Atheners daardoor inderdaad een bijzonder genoegen te doen, en Socrates, zoo dacht Aristophanes, is te verstandig, om van zulk een théater-coup de tering te zetten. - Toen nu het Grieksche dramatische libel op Socrates, den Wijze, alzoo aan den volke werd prijs gegeven, en de groote schouwburgzaal zeer vol was, - treedt Socrates, de ware, oorspronkelijke, zelf, op eens, zwijgend, in zijnen wijden mantel gehuld, op het tooneel, en stelt zich te midden der spelers, tegenover het Atheensche publiek, en welligt niet verre van den auteur Aristophanes, en - ja - en - wat er verder gebeurd is, kunt gij bij de Ouden nalezen. - Op deze eigenaardige wijze heeft Socrates, de wijsgeer, zich gewroken op den boosaardigen dichter, die hem voor het volk ten toon stelde.
De tweede geschiedkundige curiositeit behoort in het midden der voorgaande eeuw, en heeft mede betrekking op eenen man, die door een schimpschrift hevig was beleedigd, en de wijze waarop deze
| |
| |
het libel en den onbekenden schrijver behandelde, die man heette Frederik de Eerste, men voegt er bij, de Groote.
In een der straten te Berlijn, had men ergens een vinnig, giftig schotschrift tegen den koning van Pruissen aangeplakt, eene ergerlijke, ongeoorloofde muuradvertentie; het Berlijnsche volk of gepeupel, weetgierig of nieuwsgierig van aard, liep naar de plek, waar het schrift was te lezen, en verdrong zich dáár, - jammer, dat het blad wat te hoog was geplaatst, en de goede Berlijners de halzen moesten uitrekken om te lezen, wat er den volke werd medegedeeld. - Juist komt Frits, de koning, voorbij, - hij bemerkt den volksdrang, en niemand durft hem de reden zeggen, waarom een deel zijner onderdanen zoo verbazend weetgierig is geworden, - en dat was zeer natuurlijk. - Eindelijk komt de koning achter de waarheid, - men vreest, dat hij het volk door de bajonet zijner reuzengarde uiteen zal jagen, maar - ziet - de koning blijft staan, rust op zijn stokje, kijkt rond en glimlagcht, - en beveelt: dat men het schimpschrift toch spoedig iets lager zoude hangen, opdat zijne goede, getrouwe Berlijners het stuk beter, meer op hun gemak zouden kunnen lezen, - en toen ging de koning heen, en is, vermoeden wij, het volk mede heengegaan.
Zietdaar twee - welbekende - geschiedkundige curiosa, waaruit alleenlijk valt op te maken en te leeren: op welk eene wijze een Socrates van Athene, en Frederik van Pruissen zich hebben gewroken op lasterlijke en ergerlijke beleediging, op libellen, als ge dat woord liefst leest, - en hiermede - punctum!
De dichter-balling - Victor Hugo - moge zelf verantwoorden, voor tijdgenoot en nakomeling, al wat hij tegen zijn meester, die hem het land uitzette, heeft aangevoerd. - 't Gaat ons hier volstrekt niet aan - de vergelijkingen met Nero, Karel IX, den tijger, mogen door de belanghebbenden beoordeeld worden, - wie er lust toe heeft, leze het onvertaald boek, wij voor ons willen, buiten alle mogelijke staatkundige bommen en granaten, den balling in zijne verwonderlijk krachtige en gespierde taal even hooren, waar hij zijn tijd, als ontwikkelingsperiode der menschheid, beschrijft, eene proeve van stijl en inkleeding, die, ook blootelijk uit een aesthetisch oogpunt beschouwd, hoogst belangrijk is. - Wij verzekeren onze waarde vaderlandsche lezers, die welligt benaauwd kijken, als ze werkelijk een vertaald blad uit den vreesselijken, horribelen - Napoléon le Petit, - zullen lezen, dat dit blad - wordt niet zoo bleek en beeft zoo niet beste lezers! - zeer schuldeloos is, en er geen enkel schimp- of scheldwoord zal gevonden worden, - weest dus maar gerust, en werpt dit nommer van den Tijdspiegel niet onder uw stoel, - er is hoegenaamd geen het allerminste gevaar bij de zaak.
Victor Hugo beschrijft zijne verwachtingen der toekomst, wat de menschheid en Frankrijk betreft, aan het einde van zijn boek op de volgende wijze; onze vertolking zal zooveel mogelijk letterlijk, en dus eenigzins vreemd moeten zijn, - daarvoor verschooning.
‘Laat ons blijven hopen en gelooven.
Neen, we mogen niet geheel verslagen worden. Wanhopen is ontvlugten.
| |
| |
Beschouwen wij de toekomst.
De toekomst, - men weet niet welke stormen ons van de haven afscheiden; maar die haven, die verafgelegen en schitterende haven, men ziet haar, - de toekomst, wij herhalen dit, is het gemeenebest voor allen - wij voegen er bij - de toekomst is de vrede met allen.
Dat we niet in de gemeene dwaling vervallen, om deze eeuw, waarin wij leven, te lasteren en te onteeren. - Erasmus noemde de zestiende eeuw: ‘het schuim der tijden’ - fex temporum; - Bossuet teekende de zeventiende eeuw als ‘een slechte en nietige tijd;’ - Rousseau ontheiligde de achttiende eeuw in deze woorden: ‘Deze groote verrotting waarin wij leven.’ - Het nageslacht heeft deze verhevene geesten in het ongelijk gesteld; het sprak tot Erasmus: de zestiende eeuw is groot; - tot Bossuet: de zeventiende eeuw is groot; tot Rousseau: de achttiende eeuw is groot.
Het schandaal van die eeuwen kon waarheid geweest zijn, hoewel deze krachtige mannen geen regt hadden, zich te beklagen. - De denker moet met eenvoudigheid en kalmte het standpunt aannemen, waar de Voorzienigheid hem plaatste. - De luister van het menschelijk verstand, de hoogte der genie, schittert niet minder door de tegenstelling, dan door de zamenstemming met den leeftijd - de stoïcijnsche en diepdenkende mensch wordt niet verlaagd door uiterlijke verwerping en verlaging. - Virgilius, Petrarcha, Racine zijn groot in het purper hunner talenten; - maar Job is grooter op zijn mesthoop.
Intusschen, wij kunnen het betuigen, wij mannen der negen tiende eeuw, ja de negentiende eeuw zelve is geen mesthoop. - Welke ook de schande is van den tegenwoordigen oogenblik, welke de slagen zijn, waarmede de ebbe en vloed der gebeurtenissen ons verwondt, welke de dadelijke terugwijking of de oogenblikkelijke dofheid der geesten ook zij, niemand der onzen, volksmannen, zal dit luisterrijke tijdperk verloochenen, waarin we ons bevinden: - de mannelijke leeftijd der menschheid.
Dat we het luide, als van de daken verkondigen, ja verkondigen wij het in onzen val en in onze nederlaag, - deze eeuw is de grootste der eeuwen, - en weet ge waarom? Omdat ze de meest zachtmoedige is, - deze eeuw, dadelijk ontsproten uit de omwenteling der Franschen en haar eerstgeboren, bevrijdt den slaaf in Amerika, heft den Paria in Azië op, vernietigt den kastengeest in Indië, en verbrijzelt in Europa de laatste brandspanen der houtmijt, beschaaft Turkije, doet het Evangelie tot in den Koran doordringen, geeft der vrouw hare waarde terug, maakt het regt van den sterkeren aan dat van den meer regtvaardigen ondergeschikt, onderdrukt de zeeroovers, vermindert de lijfstraffen, herschept de Bagno's, werpt het gloeijend brandijzer in de straatgoot, veroordeelt de doodstraf ter dood, ontneemt den voet der booswichten de kogel, vernietigt en verwerpt den oorlog, ontzenuwt de Alva's, de Karel's IX, en rukt den tirannen de klaauwen uit!
Deze eeuw verkondigt de heerschappij van den burger, en de onschendbaarheid van het leven; hij kroont het volk en heiligt den mensch.
In de kunst zijn al de geniën aanwezig: schrijvers, redenaars, dichters, geschiedschrijvers, staatkundigen, wijsgeeren, schilders, beeldhouwers, toonkunstenaars; de majesteit, de lieftaligheid, de magt, de kracht, het schitterende, de diepte, de kleur, de vorm, de stijl; -
| |
| |
alles herleeft te gelijk in het denkbeeldige en in het werkelijke leven; de kunst draagt twee bliksemschichten in de hand - het ware en het schoone. - In de wetenschap wordt het tal van wonderen voltooid, - zij maakt uit katoen een ontploffend salpeter, - uit den damp een vaardig ros, uit de kolom van Volta een werkman, uit de electrische vloeistof een renbode, van de zon maakt ze een schilder! zij besproeit zich met onderaardsch water, in afwachting dat ze zich verwarmt aan het centrale vuur van den aardbol; zij opent voor eene dubbele oneindigheid twee vensters: den teleskoop voor het oneindig groote, - den mikroskoop voor het oneindig kleine, - dáár vindt ze een afgrond van sterren, dáár een afgrond van insekten, die beide het bestaan van God prediken. - Zij verdelgt den tijd, zij verdelgt de ruimte, zij verdelgt het lijden, zij schrijft een brief van Parijs naar Londen, en ontvangt het antwoord binnen tien minuten, - zij neemt het dijbeen van den mensch weg, - en de mensch zingt en glimlagcht!
De wetenschap behoeft slechts eene schrede verder te gaan, - en zij is op weg - om haren zegetogt te voltooijen, - er blijft nog over om het middel te vinden, waardoor men in een luchtmassa een ligteren luchtbol zal kunnen besturen, - de wetenschap houdt den luchtbol reeds vast, zij houdt hem gevangen; men zoeke naar de voortstuwende kracht; men make het luchtledige voor den luchtbol, men verbrande de lucht voor den luchtbol, zoo als de vuurpijl het voor zichzelve doet; op de eene of andere wijze moet dit vraagstuk opgelost, en het zal opgelost worden, en weet ge, wat alsdan geschieden zal? Op dien oogenblik verdwijnen de grenslijnen der rijken; de slagboomen worden opgeheven, - alles, wat men als een Chineschen muur om de gedachte, om den handel, om de nijverheid, om de nationaliteiten, om den vooruitgang, belemmerend heeft heengebouwd, - stort in elkaâr; - ten spijt der censuur, ten spijt der lijst van verbodene boeken, regent het schriften en tijdschriften, alom; Voltaire, Diderot, Rousseau, vallen als een hagelslag neder, op Rome, - op Napels, op Weenen, op Petersburg. - Het menschelijk woord wordt een manna, en de lijfeigene en landman raapt het op, uit de voren van zijn akker, - het vernielend bijgeloof zieltoogt, de onderdrukking wordt onmogelijk; de mensch sleepte zich over de aarde, hij rijst op en ontvlugt; - de beschaving schiet vogelvlerken aan, en dwarrelt omhoog, en verheft zich vrolijk boven elke plek dezer aarde, - ziet, ziet, daar komt en nadert zij, - vernagel uw zwaar geschut, vergrijsde overheersching! zij, de beschaving, veracht u, - gij zijt slechts de kogel, zij is het licht - geen haat meer - geen eigenbelang, dat zichzelve verslindt, geen oorlog meer - een soort van nieuw levensbestaan, gevormd uit eenstemmigheid en verlichting, zal de wereld en ontwikkelen en geruststellen, - de verbroedering der volkeren doorwandelt de ruimte, en staat in gemeenschap met het eeuwig blaauw des hemels, de menschen vereenigen zich in de hemelen!
Terwijl we deze laatste ontwikkeling verwachten, ziet nu het punt, waar de beschaving deze eeuw heeft gebragt.
Voorheen was er eene wereld waarop men met loome schreden heenwandelde, met gebogen rug, met neêrgezonken voorhoofd; waar de graaf de Gouvon zich aan de tafel door Jean Jacques liet bedienen; waar de ridder de Rohan zijne stokslagen aan Voltaire uitdeelde; waar men Daniel de Foë aan den schandpaal hechtte;
| |
| |
waar de afstand tusschen eene stad als Dijon en eene stad als Parijs zoo groot was, dat men zijn testament maakte vóór men op reis ging, onder weg struikroovers in alle hoeken der bosschen vond loeren, en tien dagen in den postwagen moest zitten; - waar een boek een soort van schandaal en onreinheid was, 't welk de scherpregter aan de trappen van het paleis van justitie verbrandde; waar bijgeloof en woeste onderdrukking elkaâr de regterhand reikten; waar de Paus tot den Keizer zeide: ‘dat we elkaâr de hand reiken en het zwaard met het zwaard verbinden’ (Jungamus dexteras, gladium gladio copulemus), waar men bij elke schrede kruisen ontmoette, waaraan de amuletten (tooverteekens) gehecht waren, en galgen waaraan menschen hingen, - toen men vond ketters, Joden en melaatschen, - toen de gebouwen wachttorens en schietgaten hadden, - toen men de straten afsloot met een ketting, de rivieren ook met een ketting, en zelfs de kampen wederom met een ketting, zooals bij den slag van Tolosa, de steden met muren, de landen met belasting en strafbedreiging; waar, uitgenomen het gezag en de kracht, die onderling naauw vermaagschapt zijn, alles in parken was afgedeeld, en onderscheiden, of afgesneden, of afgeknipt, of afgeknot - alles hatende of gehaat, - verstrooid en dood; - de menschen stof, - de magt eene doode kracht. - Heden is er eene wereld, waarin alles leeft, alles vereenigd, zamengebonden, aan elkaâr gehecht, en vermengd is; - eene wereld waar de gedachte heerscht, benevens de handel en de nijverheid; waar de staatkunde, meer en meer gevestigd, zich tracht te vereenzelvigen met de wetenschap; eene wereld waar de laatste schavotten en de laatste kanonnen zich haasten om de laatste hoofden te laten vallen en het laatste schroot te werpen, - eene wereld waar de dag, als bij minuten, groeit en opwast, - eene wereld, waar de afstand is verdwenen, waar Konstantinopel nader bij Parijs is, dan
Parijs bij Lyon voor honderd jaren; waar Amerika en Europa denzelfden hartaderslag gevoelen; eene wereld waar alles liefde en onderlinge mededeeling is; waar Frankrijk is de hersenkas, - de ijzeren wegen de slagaderen zijn, en de electrieke draden de vezels en zenuwen. - Ziet ge het niet, hoe de bloote voorstelling van dien toestand alles op eens verklaart, oplost en ontraadselt? Gevoelt ge het niet, dat die oude wereld, al te jammerlijk, eene oude ziel had: de overheersching; en dat in de nieuwere, noodzakelijk, onwederstaanbaar, goddelijk, eene jeugdige ziel zal afdalen: - de vrijheid?’
De lezer oordeele en veroordeele, en sta gereed met zijn anathema. - Er zullen steenen genoeg gevonden worden voor dezen Stefanus-balling - dit intusschen zal waarheid zijn en blijven: - hier is - poëzij!
salamander.
|
|